Van oktober 2001 tot april 2002 deed ik veldwerk op Java voor mijn afstudeeronderzoek.
Ik reisde de eerste 6 weken samen met Vincent, mijn begeleider van de UvA. Dit zijn de mails die ik naar huis stuurde.
De foto's zijn gemaakt met een analoge camera en degenen die op deze pagina staan zijn de enigen die ik tot nu toe ingescand heb.
Ik reisde de eerste 6 weken samen met Vincent, mijn begeleider van de UvA. Dit zijn de mails die ik naar huis stuurde.
De foto's zijn gemaakt met een analoge camera en degenen die op deze pagina staan zijn de enigen die ik tot nu toe ingescand heb.
“Welome in Jakarta”
Donderdag 25 oktober 2001
Overal kleine mannetjes in bruine uniformen. De lucht voelde aan als de tropische kas in de Hortus. Het was al donker. “Taxi taxi mister?” Vincent liep met een glimlach de taxichauffeurs voorbij en ik drentelde achter hem aan. We namen geen taxi maar een bus rechtsreeks naar Bogor. Hij was helemaal vol afgezien van een smal houten bankje helemaal voorin. Ik keek mijn ogen uit! Het eerste dat me opviel waren de grote Engelstalige reclameborden. En het verkeer! Het was heel druk. We reden op een tweebaansweg, maar de auto’s stonden vijf rijen dik. Auto’s, taxi’s, oude bussen, alles wrong zich ertussen.
Nou, Bogor is een stad, maar het zag er totaal anders uit dan ik me had voorgesteld. Lage huizen, brede modderige straten en een ontzettende chaos op straat; kleine stadsbusjes (angkot), vieze oude bussen, taxi’s, brommers, becaks (fietstaxi’s). En daartussendoor probeer je dan over te steken. Als er file is dan gaan ze gewoon op de andere weghelft rijden en ja, als er dan een tegenligger aankomt dan staat het vast, en maar toeteren tot het zich uiteindelijk op een of andere manier vanzelf wel oplost. En ze rijden hier links, dus je moet net andersom kijken voor je gaat oversteken, dat moet je ook even weten. Wat verder opvalt is dat er heel weinig blanken zijn, we hebben er tot nu toe vijf gezien, waarvan drie in ons pension logeren. Je bent best wel een bezienswaardigheid, als je over straat loopt hoor je de hele tijd: “hello mister, where you from?” De mensen zijn wel heel erg aardig.
We zijn nu twee dagen naar Jakarta geweest. Al die kantoren, wat een ellende. Je moet overal dezelfde formulieren invullen en meestal heel lang wachten. Gisteren bij de Sociale Politie moesten we 2,5 uur wachten omdat degene die de handtekening moest zetten in vergadering was. En dat terwijl je in de laatste drie dagen in totaal acht uur hebt geslapen, dus dan weet je het wel. Het is wel warm, maar eigenlijk merk je er weinig van, want echt overal hebben ze AC. Alleen het stuk met de bus ernaartoe is even zweten, ook omdat je op elkaar gepropt zit, maar aan de rand van de stad nemen we een taxi en daarmee gaan we van kantoor naar kantoor. Jakarta moet wel de smerigste stad zijn van Indonesië (of van de wereld?). Als je ‘s avonds thuiskomt en je gaat met je vinger in je oor dan is ie helemaal zwart. Echt onbegrijpelijk hoe die mensen daar met kraakschone witte bloesjes kunnen rondlopen. Waarschijnlijk verkleden ze zich minstens twee keer per dag.
Donderdag 25 oktober 2001
Overal kleine mannetjes in bruine uniformen. De lucht voelde aan als de tropische kas in de Hortus. Het was al donker. “Taxi taxi mister?” Vincent liep met een glimlach de taxichauffeurs voorbij en ik drentelde achter hem aan. We namen geen taxi maar een bus rechtsreeks naar Bogor. Hij was helemaal vol afgezien van een smal houten bankje helemaal voorin. Ik keek mijn ogen uit! Het eerste dat me opviel waren de grote Engelstalige reclameborden. En het verkeer! Het was heel druk. We reden op een tweebaansweg, maar de auto’s stonden vijf rijen dik. Auto’s, taxi’s, oude bussen, alles wrong zich ertussen.
Nou, Bogor is een stad, maar het zag er totaal anders uit dan ik me had voorgesteld. Lage huizen, brede modderige straten en een ontzettende chaos op straat; kleine stadsbusjes (angkot), vieze oude bussen, taxi’s, brommers, becaks (fietstaxi’s). En daartussendoor probeer je dan over te steken. Als er file is dan gaan ze gewoon op de andere weghelft rijden en ja, als er dan een tegenligger aankomt dan staat het vast, en maar toeteren tot het zich uiteindelijk op een of andere manier vanzelf wel oplost. En ze rijden hier links, dus je moet net andersom kijken voor je gaat oversteken, dat moet je ook even weten. Wat verder opvalt is dat er heel weinig blanken zijn, we hebben er tot nu toe vijf gezien, waarvan drie in ons pension logeren. Je bent best wel een bezienswaardigheid, als je over straat loopt hoor je de hele tijd: “hello mister, where you from?” De mensen zijn wel heel erg aardig.
We zijn nu twee dagen naar Jakarta geweest. Al die kantoren, wat een ellende. Je moet overal dezelfde formulieren invullen en meestal heel lang wachten. Gisteren bij de Sociale Politie moesten we 2,5 uur wachten omdat degene die de handtekening moest zetten in vergadering was. En dat terwijl je in de laatste drie dagen in totaal acht uur hebt geslapen, dus dan weet je het wel. Het is wel warm, maar eigenlijk merk je er weinig van, want echt overal hebben ze AC. Alleen het stuk met de bus ernaartoe is even zweten, ook omdat je op elkaar gepropt zit, maar aan de rand van de stad nemen we een taxi en daarmee gaan we van kantoor naar kantoor. Jakarta moet wel de smerigste stad zijn van Indonesië (of van de wereld?). Als je ‘s avonds thuiskomt en je gaat met je vinger in je oor dan is ie helemaal zwart. Echt onbegrijpelijk hoe die mensen daar met kraakschone witte bloesjes kunnen rondlopen. Waarschijnlijk verkleden ze zich minstens twee keer per dag.
Zondag 28 oktober 2001
Ik heb weer heel wat avonturen beleefd de afgelopen dagen!
Vrijdag zijn we naar de immigratiedienst in Bogor geweest om ons aan te melden, want Bogor is de komende zes maanden onze officiële woonplaats. Je moet een mapje met formulieren kopen (zelf kopen!) en dan mag je vijf keer bijna hetzelfde invullen, in het Indonesisch: volledige naam, adres in Indonesie, beroep, status (kawin/belum kawin: getrouwd/*nog* niet getrouwd) opleiding (lagere school/middelbare school/akademi/universitas/nihil(=het hoogst haalbare?)), paspoortnummer, visanummer, kleur van je ogen, huidskleur, dan lain-lain (enzovoorts). En overal moeten pasfoto’s bij en een kopie van je paspoort en visum. Dan heb je die formulieren ingeleverd en dan moet er nog een brief bij van LIPI, de Indonesische academie van wetenschappen, onze sponsor. Dus als we dat hebben dan kunnen we weer terug en dan weer een paar dagen wachten waarschijnlijk. Daarna zijn we naar het kantoor van BirdLife gegaan, de internationale vogelbescherming. Daar kennen ze Vincent, hij heeft mij aan iedereen voorgesteld en we hebben even in de boekenkast gesnuffeld en koffie gedronken. Niet dat ik al die mensen kan onthouden, iedereen lijkt op elkaar en ze hebben soms zulke rare namen, maar mij zullen ze allemaal wel onthouden.
Sommige huizen hier zijn heel leuk, zoals het kantoor van BirdLife en onze losmen (hostel). Ze hebben geen deuren, dus buiten is binnen en andersom, en je hebt een aantal binnenplaatsjes met planten en vaak een vijvertje, waar je lekker kan gaan zitten. Een echte tuin daarentegen kennen ze hier vaak weer niet.
Het afgelopen weekend zijn we naar Resit in Sukabumi geweest. Resit is een studievriend van Vincent; zij hebben samen hun afstudeerstage gedaan aan de Javaanse kuifarend en hij is uiteindelijk hier gebleven. Hij heeft hier een vrouw gevonden en heeft inmiddels twee kinderen. Sukabumi ligt ongeveer twee uur reizen ten zuiden van Bogor. Hij woont in een echte kampung, een wirwar van steegjes, gangetjes en trapjes waar kleine huisjes zij aan zij staan. Dat huisje van hem was van zijn schoonfamilie geweest en behalve Anna kreeg hij er ook een paar nichtjes bij. Sowieso loopt iedereen gewoon naar binnen daar, oma, een buurmeisje, vrienden, het is altijd gezellig zeg maar. Ik zou er helemaal knettergek worden! Zaterdag kwamen een paar onderzoekers en studenten langs om kennis te maken en samen gingen we met een busje naar het dorp van de schoonouders van Resit, Nyalindung, waar hij een fazantenfokkerij en een rescuecenter voor in beslag genomen dieren heeft. Dat was nog eens twee uur verder naar het zuiden.
Rondom Jakarta is het land vlak, bij Bogor beginnen heel langzaamaan de heuvels, en hoe verder naar het zuiden je komt, hoe groter het reliëf wordt. In Bogor zie je in het zuiden maar één hoge berg, de vulkaan Salak. Het landschap daar was echt waanzinnig mooi. Overal kleine huisjes en sawah’s en spelende kinderen op straat, het zag er een beetje uit zoals in de films over Vietnam, dat idee. En het is zo groen in honderden verschillende tinten. En overal palmbomen en bananen. De mensen in dat dorpje vonden het helemaal geweldig om buitenlanders te zien. Nadat we in de fokkerij en het rescuecenter waren rondgeleid kregen we een uitgebreide maaltijd bij de schoonfamilie van Resit en we werden bij mensen binnen uitgenodigd om palmsuikerwater te drinken. Dat tappen ze van de vruchten van een palm en dat koken ze in totdat het vaste suiker is geworden. Heel zoet. Er kwam speciaal een zwanger meisje met ons kennis maken, want ze geloven hier dat als je zwanger bent en je ziet iemand, dat je kind daar dan op zal lijken. En aangezien wij zo’n beetje het schoonheidsideaal zijn hier (grote neus!) wilde ze ons wel even een hand komen geven.
En alles gaat in het Indonesisch. Dat is heel lastig als je het nauwelijks spreekt. Maar omdat ik het nu de hele dag om me heen hoor, begin ik het steeds makkelijker te verstaan. Ongeveer een kwart van de woorden ken ik, nog eens een kwart versta ik wel maar ken ik de betekenis niet van, en met wat fantasie kan ik de rest er wel een beetje bij verzinnen, dus meestal kan ik de grote lijn van het verhaal wel volgen. Maar zelf praten is heel moeilijk. Ik kan de telwoorden, selamat pagi/siang/sore/malam (goedemorgen/middag/avond), berapa? (hoeveel?) en terima kasih (dank je wel). Maar ik denk dat het heel snel gaat. Als ik tijd kan vinden om woordjes uit mijn hoofd te leren spreek ik over drie maanden vloeiend Indonesisch.
En ik begin een beetje te leren hoe het allemaal werkt. Vooral het vervoerssysteem is geweldig. Je hebt hier in Bogor kleine groene stadsbusjes, (angkotan kota, afgekort tot angkot), een soort bestelbusje met langszij bankjes. Ze hebben een nummer en op de voorruit staat ook waar ze naartoe gaan, of in ieder geval tussen welke twee plaatsen ze rijden. Ze rijden gewoon doorlopend, niemand heeft hier een auto en het is veel te warm om ver te lopen. Meestal wachten ze tot hij vol zit voor ze weggaan. Vaak staat er dan buiten een mannetje te roepen: “bis, bis, bis, bis! Terminal-nal-nal-nal!” Die krijgt dan wat rupias toegestopt door de chauffeur, afhankelijk van hoeveel mensen instappen. Je moet toch creatief zijn om aan je geld te komen! Dan heb je ook nog angkotan perkotaan, dat is zo’n zelfde soort busje, maar dan blauw, die rijdt tussen steden of dorpen, met achterin vier bankjes achter elkaar en die wordt helemaal volgepropt, ze passen gemakkelijk met z’n zessen of zevenen naast elkaar. Dat vinden ze zelf ook echt geen probleem, ze vinden het wel gezellig. En als je geluk hebt valt de man naast je in slaap tegen je schouder, lekker warm. O ja, en de ramen dicht, want dingin! (koud). En scheuren dat busje, levensgevaarlijk! Ik heb verder al in een becak gezeten, in een delman (paardenkoetsje) en achterop de moter (ojek), dat is een soort 1-persoonstaxi en op het platteland vaak de enige manier om ergens te komen.
Wat een raar land, maar ik kan wel erg om ze lachen.
Het eten is ook erg interessant hier. Je hebt heel veel van die stalletjes waar je kleine gefrituurde dingen kan eten, zoals pisang goreng of tempe goreng en allerlei lekkere dingen waarvan ik de naam niet kan onthouden. Hoe de mensen hier zo dun blijven is mij een raadsel.
Mijn jetlag begint me nu inmiddels wel op te breken. Ik heb al sinds we aankomen geen nacht langer dan 4 uur geslapen en al die nieuwe indrukken die je opdoet zijn al zo vermoeiend. En vanwege de vermoeidheid en de warmte eet je ook weinig. Vincent en ik zouden vandaag eigenlijk het bos ingaan hier in de buurt, want dat wilde ik erg graag. Sinds we hier zijn heb ik alleen nog maar stad gezien en ik kom toch voor de natuur. Maar ik trok het echt niet meer vandaag, ik stond op instorten,dus we doen het even rustig aan. Gelukkig ben ik hier niet maar twee weken, dus er is nog alle tijd. Morgen gaan we lekker naar de botanische tuin hier in Bogor, daar wil ik al heen sinds we hier zijn, maar daar hadden we steeds geen tijd voor.
Ik ga nu ophangen, want Vincent zit al drie kwartier op me te wachten. Ik heb ook zoveel te vertellen! De volgende keer meer!
Donderdag 30 oktober 2001
Ik zit nu op het kantoor van een organisatie die allerlei dingen regelen voor onderzoekers, hier kan ik e-mailen en boeken laten kopieëren.
Het zijn weer een paar nuttige dagen geweest. Nieuwe kleren gekocht, want ik had niet voor niets zo weinig bagage toen ik vertrok. Wel handig dat het hier veel goedkoper is dan in Nederland. Weer bij het kantoor van LIPI in Bogor langs om wat brieven op te halen, bij de immigratie geweest, nog eens in viervoud je naam en geboortedatum en de naam en beroep van mijn vader en moeder (want die wisten ze nog niet he?), vingerafdrukken en pasfoto’s laten maken. Als het goed is krijgen we donderdag onze KITAS, een verblijfsvergunning. Daarmee moeten we dan weer naar de Sociale Politie in Jakarta en daar krijgen we dan nog een soort pasje. Vraag me niet waar het allemaal goed voor is...
We zijn gisteren even naar de botanische tuin geweest. Geweldig hoor. We hebben lekker op de veranda van het restoran limonade zitten drinken en zitten kranten. Het leek wel zondag. Je hebt hier de Jakarta Post in het Engels, er staan zelfs twee pagina’s met wereldnieuws in. Straks als ik in Linggo zit zal het wel moeilijker zijn om aan nieuws te komen. Het begon ook nog even *zachtjes* te regenen (he, vervelend zeg, nu moeten we hier wel blijven zitten). Donder en bliksem vlak boven je hoofd en een gordijn van water dat naar beneden komt vallen. Je kon op zijn hevigst misschien twee meter ver zien! Het dak begon meteen te lekken. Je zou toch zeggen dat ze er een beetje op berekend zijn. Je ziet eerst de hele boel overstromen, maar als het al iets minder hard begint te regenen trekt al dat water wel heel snel de bodem in.
Ik loop wel de hele dag met mijn camera rond, maar ik vond het in het begin zo moeilijk om foto’s te maken. Ten eerste omdat letterlijk *alles* zo raar en nieuw is, en ten tweede omdat ik me er een beetje ongemakkelijk bij voel omdat ik niet weet hoe mensen er op zullen reageren. Maar ik denk dat ze het wel leuk vinden. Ik merk dat het nu gemakkelijker gaat. Ik zie ineens ook meer dingen waarvan ik denk: o, dat is een leuke foto. Ik ga binnenkort eens een ochtend op foto-excursie door Bogor en foto’s maken van alles wat ik zie.
Maar in de eerste instantie zit ik hier voor onderzoek. Ik heb erg veel zin om eindelijk daarmee te beginnen. Morgen gaan we in ieder geval naar de Puncak Pas om vogels te kijken.
Ik heb trouwens al wel een aantal rare beesten gezien. In ieder geval zie je vaak een kleine gekko over de muren lopen, tjiktjak heet die, en je hoort vaak ‘s avonds tokeh-tokeh, dat is een tokeh, logisch he. Toen we in het Salak Cafe Bir Bintang zaten te drinken liep er een musang (common palm civet, een civetkat) over de bamboebalken van het dak, en vanmorgen zat er een leguaan in een boom voor ons pension. Wat vogels betreft zie je hier vooral veel gierzwaluwen. In Jakarta hebben we een buul-buul gezien en in de tuin hier in Bogor kwakken en groene fruitduiven (Treron sp.) die in een avocadoboom vruchten aan het eten waren. Ik heb nog geen kakkerlakken gezien of enge spinnen (jammer, maar dat komt nog wel!). Ratten zitten hier wel veel, en termieten: als je iets eetbaars even laat staan zit het er meteen helemaal vol mee.
Okee, wij gaan een bordje nasi eten en vroeg naar bed vanavond, want we zijn allebei een beetje misselijk.
Zaterdag 3 november 2001
Eerst maar eens het goede nieuws: onze KITAS zijn klaar! Ik ben nu officieel inwoner van Bogor. We hebben ook een vergunning van de Bosbouwdienst om onderzoek te doen in Nationale Parken, en toestemming van de Sociale Politie om te mogen rondreizen op Java. Dus voorlopig geen formulieren, pasfoto’s en vingerafdrukken meer. Eindelijk tijd voor datgene waarvoor we hier gekomen zijn: vogels kijken!
We zijn nu twee dagen naar de Puncak pas geweest om migranten te tellen. Dat is een pas over de bergen vlakbij het Taman Nasional (Nationaal Park) Gunung Gede Pangrango. Je zit daar op ongeveer 1600 m hoogte, middenin de theeplantages, met op de achtergrond regenwoud op steile hellingen. De roofvogels die vanuit China of Japan naar het zuiden trekken om te overwinteren worden hier door een soort bottleneck gedwongen. Het is nu al wel laat in het jaar, maar je ziet er nog steeds erg veel, tussen de 80 en 90 individuen per dag (tussen 9.00 en 12.00 uur)! Je ziet ze vaak in groepen van 20 tot 30 langzaam omhoogcirkelen op de opstijgende lucht, zonder met hun vleugels te klappen komen ze zo hoog dat je ze bijna niet meer kan zien, en dan schieten ze weg naar het oosten. De meeste zijn Accipiter soloensis (Chinese goshawk), A. trivirgatus (Crested goshawk) en Pernis ptylorinchus (Oriental Honey Buzzard). Er zitten ook minstens twee paartjes Crested Serpent Eagles! We zagen ze vliegen langs de rand van het bos. Deze gegevens neem ik alvast mee voor mijn onderzoek. We hebben een klein stukje door het bos gelopen en Javaanse makaken gezien. Ik heb helaas geen handig plantenboek kunnen vinden, want ik zie zoveel leuke planten, maar ik heb geen idee wat het allemaal is. Er zijn hier ook hele mooie vlinders. Geweldig allemaal!
Wat minder leuk is, is hoe mensen hier met dieren omgaan. We zijn naar de dierentuin geweest hier in Bogor, en daar kun je met baby-dieren op de foto gaan als je dat wil, met een orang-utan, een leeuw of een tijger. Maar denk maar niet dat die beesten zachtzinnig worden behandeld, ze hoeven maar verkeerd te kijken bij wijze van spreken of ze krijgen een tik met een stok van een oppasser. Ik heb ook gezien hoe ze olifanten kunstjes leren: ze worden hard in hun ogen geprikt als ze niet willen leren tekenen.
Maar het kan nog erger, hoor. In Jakarta is een vogelmarkt waar je alles kan kopen wat je wil. Het hele vogelboek komt voorbij. Iedereen heeft hier minstens een vogeltje in een kooitje, en als je een beetje rijk bent heb je een roofvogel of een aap in je achtertuin. Maar denk maar niet dat ze goed voor die beestjes zorgen; het zijn wegwerpproducten, als ze dood zijn haal je weer een nieuwe. Op die markt zitten de dieren opgepropt in kooitjes, en zoveel! Het gaat maar door en door. Er zat ook een Crested Serpent Eagle bij. Je moet er toch niet aan denken dat zo’n mooi beest wegkwijnt in een kooi op een dieet van nasi goreng. Maar ook apen: jonge gibbons en makaken, civetkatten, eekhoorns, vleerhonden (voor medicijnen tegen astma), noem maar op. Allemaal uit het wild gevangen, voor een deel wettelijk beschermd. Het merendeel ziek of gestoord. Je moet ook echt niet in de vuilnisbakken kijken! Dieren zijn hier echt dingen. Ziek gewoon.
Maar er zijn ook nog goede dingen. Op de markt in Bogor worden geen roofvogels meer verkocht. Het was altijd al verboden, maar blijkbaar wordt er nu echt op gelet. Misschien komt het ooit nog wel goed met dit land.
Goed. We vertrekken waarschijnlijk woensdag naar Linggo. Er zijn twee studentes van de universiteit van Bandung die meegaan om een stage te doen aan de Black Eagle. Pungki en Dedet heten ze en volgens mij zijn ze wel aardig. Dus ik zit de komende vier maanden niet alleen en kan ik makkelijker Indonesisch leren misschien. Ze spreken wel een beetje Engels, maar dat houdt niet over. Volgens mij wordt het wel gezellig.
Ik heb nog zoveel te vertellen, maar ik heb geen tijd meer. Het is zo’n raar land, het eten, de taal, het verkeer, de muziek. En ik heb nog steeds niet over de mandi verteld. De volgende keer meer!
Op naar midden Java!
Woensdag 7 november 2001
We vertrekken vanmiddag naar midden-Java met de trein. Vanavond overnachten we in Pekalongan, en morgenochtend nemen we een bus naar Linggo. Ik heb wel zin om te beginnen met echt iets doen. Ik ben hier duidelijk niet op vakantie. Het is wel jammer dat ik nog zo weinig tijd gehad heb om een beetje te sight-see-en. Er is zoveel te zien. Maar gelukkig ben ik hier nog zes maanden (okee, nog vijf en een half).
Die twee meisjes die meegaan zal ik een beetje onder mijn hoede moeten nemen als Vincent vertrokken is. Ze zijn wel vierdejaars, maar het niveau hier is wel lager dan in Nederland. Ze doen dit voor hun B.Sc., dat is vergelijkbaar met drie jaar in Nederland. Bovendien is eigen initiatief en zelf nadenken niet een eigenschap die wordt aangemoedigd hier, dus je moet ze een beetje aansturen. Alle verblijfs-en reiskosten in het veldstation worden betaald door Vincent, die een fonds heeft aangeschreven daarvoor. Ik moet het geld gaan beheren als Vincent weg is. Wat een verantwoordelijkheden!
Soms word ik wel een beetje kriegel. De warmte en de drukte, als je moe bent kun je er niet zo goed tegen. Op de Puncak ben ik verbrand, ik ben al een week aan de schijterij, en mijn voeten beginnen te schimmelen. Gelukkig kan ik wel goed slapen. Ik word vaak uit mezelf om zes uur wakker. De mensen hier staan meestal al om half zes op, dat is ook het moment dat het licht wordt. Als je hier om half zeven op straat loopt staat er al een file. Dat zul je in Nederland niet snel meemaken.
De volgende keer zal ik weer eens uitgebreider vertellen. Over twee weken kom ik terug in Bogor voor een seminar. Ik denk niet dat ik daarvoor nog gelegenheid heb om te mailen, maar je weet maar nooit.
We vertrekken vanmiddag naar midden-Java met de trein. Vanavond overnachten we in Pekalongan, en morgenochtend nemen we een bus naar Linggo. Ik heb wel zin om te beginnen met echt iets doen. Ik ben hier duidelijk niet op vakantie. Het is wel jammer dat ik nog zo weinig tijd gehad heb om een beetje te sight-see-en. Er is zoveel te zien. Maar gelukkig ben ik hier nog zes maanden (okee, nog vijf en een half).
Die twee meisjes die meegaan zal ik een beetje onder mijn hoede moeten nemen als Vincent vertrokken is. Ze zijn wel vierdejaars, maar het niveau hier is wel lager dan in Nederland. Ze doen dit voor hun B.Sc., dat is vergelijkbaar met drie jaar in Nederland. Bovendien is eigen initiatief en zelf nadenken niet een eigenschap die wordt aangemoedigd hier, dus je moet ze een beetje aansturen. Alle verblijfs-en reiskosten in het veldstation worden betaald door Vincent, die een fonds heeft aangeschreven daarvoor. Ik moet het geld gaan beheren als Vincent weg is. Wat een verantwoordelijkheden!
Soms word ik wel een beetje kriegel. De warmte en de drukte, als je moe bent kun je er niet zo goed tegen. Op de Puncak ben ik verbrand, ik ben al een week aan de schijterij, en mijn voeten beginnen te schimmelen. Gelukkig kan ik wel goed slapen. Ik word vaak uit mezelf om zes uur wakker. De mensen hier staan meestal al om half zes op, dat is ook het moment dat het licht wordt. Als je hier om half zeven op straat loopt staat er al een file. Dat zul je in Nederland niet snel meemaken.
De volgende keer zal ik weer eens uitgebreider vertellen. Over twee weken kom ik terug in Bogor voor een seminar. Ik denk niet dat ik daarvoor nog gelegenheid heb om te mailen, maar je weet maar nooit.
Dinsdag 20 november 2001
Het was wel vreemd om naar midden-Java te gaan. Ik begon me net een beetje thuis te voelen in Bogor, voor zover dat mogelijk is in een omgeving die zo anders is als je gewend bent.
We namen de trein naar Jakarta. Het station van Bogor ligt vlak achter ons pension, je moet tussen een paar warungs doorsteken, langs bedelende kinderen (hello miss, lapar (honger)) en een stuk over de rails tussen de schapen door lopen. Het perron lijkt net een markt, mensen zitten op de grond hun spullen te verkopen, fruit, slippers, kleren, bandjes, je kan het zo gek niet bedenken. De bisnis trein (ontwikkelingshulp uit Japan) met AC lijkt van binnen een beetje op een metro: banken aan weerszijden, veel ruimte om te staan. In de trein vooral mannen die naar het werk geweest zijn. Creatieve geesten weten een slaatje te slaan uit de tijd voor de trein vertrekt. Net als wanneer je in de bus zit te wachten tot hij vol is zodat hij kan vertrekken, komt er een hele stoet mensen voorbij, een mand op hun buik, volgepropt met handelswaar: “Air (water)? mango? tempe? tissue? kretek? Jakarta Post?”
“O, enak ya (lekker hoor)”, zegt Vincent, en: “Bagus ya (mooi hoor)” Maar we kopen niks. En natuurlijk komt er iemand langs met een muziekbox die gaat zingen. Snel wat geld geven zodat hij weggaat!. En dan is het ook nog eens gebruikelijk om dwars door de trein te lopen, want hij staat op een veelgebruikt pad over de rails en je loopt er natuurlijk niet helemaal omheen! Dat verzin je toch niet?!
We zijn wel bij dat we bisnis klas reizen, want de ekonomi trein zit zo volgepropt dat de mensen uit de deuren hangen en op het dak zitten. Waanzin gewoon. Regelmatig worden er stukken van mensen terugggevonden langs de spoorlijn.
Het stuk tussen Bogor en Jakarta is eigenlijk een aaneenschakeling van huisjes, af en toe een sawah, af en toe een veldje waar jongens aan het voetballen zijn. En overal groeien bananen, als onkruid. Als we dichter bij Jakarta komen: krottenwijken op vuilnisbelten. Zodra je hoge blokkentorens ziet ben je in het centrum: stasiun Gambir. Daar ontmoeten we Pungki en Dedet, de twee studenten die met ons samen veldwerk gaan doen. De trein naar Pekalongan is luxe: AC op koelkasttemperatuur, die deken heb je echt nodig. Er wordt eten rondgebracht; jammer dat de ramen niet open kunnen! We kijken karaoke-tv en film (met Indonesische ondertiteling en het geluid te zacht om te kunnen verstaan). Rond half elf in de avond komen we aan in Pekalongan. We nemen met zijn vieren drie becaks om ons naar een losmen te brengen. De eerste heeft nog maar twee plaatsen, de tweede is vol, de derde is te ranzig voor woorden, de vierde: vol, de vijfde: vol. Je krijgt wel wat van de stad te zien zo. Het eerste wat me opvalt is dat het zo rustig is op straat vergeleken met Bogor. Ten tweede is het warm, want we zitten weer op zeeniveau hier (Bogor ligt op ong. 250 m), en is dit een van de droogste plekken op Java. Ten derde veel koloniale huizen die waarschijnlijk gebouwd zijn door de Portugezen, want ze doen denken aan Spanje, met van die leuke balkonnetjes. Aan de alun-alun (stadsplein) vol met eetstalletjes staat een grote pleisterwitte moskee, die zo is weggelopen uit Arabië. Uiteindelijk belanden we in een iets-minder-maar toch-nog-behoorlijk-ranzige losmen om een paar uur te slapen, die ook nog verstoord worden door de muggen.
De volgende ochtend om half zeven pakken we een bus naar Kajen, waar we moeten overstappen. Op de busterminal, wat gewoon een plein is in het midden van het dorp, worden we schaamteloos aangestaard. De mensen hier zien misschien een keer per jaar een londo (blanke), dus geef ze maar eens ongelijk. Maar het is niet zo prettig als je moe bent en je toch al niet zo op je gemak voelt. Een paar kleine mannetjes drentelt om ons heen:
“Mau ke mana (waar wil je naartoe?)”
“Linggo, Pa,” zegt Vincent.
“Bis itu, bis itu (die bus)!”
De bussen zijn hier vrolijk beschilderd met pandaberen of kamelen. Hup, de bagage op het dak, wij kunnen onszelf nog op de achterbank wringen tussen de zakken kroepoek en dozen mie van vrouwen die naar de markt geweest zijn. Vanaf Kajen verlaat de weg de vlakte van noord-Java en slingert de bergen in. De bus klimt met voelbare moeite langs rubberplantages aan weerszijden, dan dennenplantages, dan een dorpje: een rij kleine huisjes langs de weg, een school met kinderen in rood-witte uniformen.
“Kiri, Pa”, roept Vincent.
Dit is Linggo.
“Selamat datang di obyek wisata Linggo Asri” roept een blauw bord me tegemoet (welkom in natuurobject Linggo Asri). Linggo Asri (Asri staat voor: Aman (veilig), Sehat (gezond), Rapi (netjes), Indah (mooi) en het geheel betekent iets van prachtig) is een park waar mensen komen om van de natuur te genieten (vertaling: er komen jonge stelletjes uit de stad om te vozen). Er zijn eetstalletjes, een zwembad, een speeltuin, en je kunt er een villa huren. Villa klinkt wel heel luxe, maar is in feite een kamer van ong. vier bij vier meter, met een mandikamer, een tweepersoonsbed, en een oude leren bank met gaten, een witte tegelvloer en een veranda die uitkijkt op een veld met rijst en mais en daarachter beboste heuvels.
Een badkamer in Indonesie ziet er een beetje anders uit dan in Nederland. Een hurkwc en een vierkante bak met water en een kraan. Als je je gaat wassen schep je met een plastic pannetje water uit de mandibak en dat giet je over jezelf heen. Ook als je naar de wc bent geweest spoel je zo de wc door en je wast jezelf met water, want wc papier kennen ze hier niet. Het werkt prima, hoor. Je loopt wel altijd met een natte kont rond, maar daar wen je vanzelf aan. In het begin is het moeilijk om te mikken, dan giet je over je broek of je voeten, maar na verloop van tijd leer je dat beter. De kraan is hier een tuinslang die uit een put komt op de top van de heuvel. En het water is koud! Hebben die Indonesiërs toch gelijk als ze zeggen: “Linggo dingin (in Linggo is het koud)”. Want vergeet maar dat je je drie keer per dag gaat mandiën, zoals in Bogor. Je voelt je ook veel minder vies als je bezweet en bemodderd uit het bos thuiskomt, dan wanneer je de hele dag in de stad tussen de zwarte roetwolken van oude bussen hebt gelopen.
En ‘s nachts is het echt koud, en geen dekens hier.
Soms is er electriciteit, behalve als het hard geregend heeft (en de regentijd gaat binnenkort beginnen), maar dan heb je tenminste geen last van een loeiende moskee (vijf keer per dag, te beginnen om half vier ‘s nachts) en radio’s met jengelmuziek. En als de straatlantaarns niet branden kun je des te beter de sterren zien. Dat is bizar! Daar herken je helemaal niks in!
Onze vaste warung staat net buiten de poort en is van mbak Sup. Het is een klein huisje met een toonbank waar je aan kan zitten. Daarop staan bussen met kroepoek, payek (gefrituurde koeken met pinda’s), tempee goreng, koeken en snoep, en een schaal met mango’s, bananen en mandarijnen. Ze verkoopt ook flessen water, zeep, tandpasta, waspoeder, hoodpijnpillen en energiedrankjes. Dat alles in een ruimte van drie bij drie meter. Als je binnenkomt vraagt ze: “Mau makan (wil je eten)?”
“Makan apa ada?” (wat voor eten heb je?) vraag ik dan.
Nasi met sayur (groenten) en telor (ei), soms vis of kip. Het hangt er maar net vanaf of ze naar de markt geweest is en wat ze heeft meegebracht.
De kippen lopen los op straat. Als het regent of als ze honger hebben komen ze de warung binnen. Terwijl Vincent en ik ze voeren met nasi of kruimels kroepoek doet Bu Sup moeite om ze weg te jagen.
Tegen de schemering beginnen de kikkers te kwaken en de cicaden te sjirpen, allerlei verschillende melodieën door elkaar en dan zit je nog niet eens in het bos, daar kan het echt oorverdovend zijn. Er zit zo’n raar geluid tussen dat lijkt op een grasmaaier. Geen idee wat dat kan zijn. En een keer hoorden we ‘s ochtends vroeg de gibbons zingen.
Mijn dagen in Linggo zien er zo uit: om zes uur opstaan, je kop wassen, veldkleren aantrekken, een kop koffie drinken en een mango eten. We observeren van 7 tot 11 of van 8 tot 12, of tot het begint te regenen (we zijn wel bikkels, maar de roofvogels vliegen niet als het regent). Naar huis, mandiën, een bordje nasi eten, en ‘s middags aantekeningen uitwerken of studeren. En reken maar dat om acht uur ‘s avonds je oogjes dichtvallen!
We zijn sinds gisteren weer in Bogor voor ongeveer tien dagen (goed om weer thuis te zijn!). We moeten wachten tot Pungki en Dedet een seminar hebben gegeven in Bandung waar ze studeren. Ik wil in die tijd hier in de buurt een aantal plekken afgaan om te kijken of er Crested Serpent Eagles zitten. Ik zal de volgende keer vertellen waar mijn onderzoek precies over gaat. Schrijven kost zoveel tijd, en Vincent zit op me te wachten.
Dinsdag 27 november
Zoals beloofd zal ik eens vertellen wat ik hier nu eigenlijk aan het doen ben. Crested Serpent Eagles (Spilornis cheela/Elang bido/Gekuifde slangenarend) zijn de meest algemene roofvogels (van regenwoud) op Java. Ze komen voor van India en de Himalaya tot Japan en Indonesië tot en met Bali. Het is een middelgrote arend (+/-50 cm), donkerbruin met witte vlekken op z’n buik, gele snavel, gele poten, in vlucht een karakteristiek halve-maanvormig silhouet en een witte band over de vleugels en staart. Ze vocaliseren veel om hun territorium af te bakenen, een soort kieee-kieee. Ze jagen zittend op een tak in een vaak dode boom op slangen en andere reptielen en amfibieen. Er is bijna niets bekend over de ecologie van deze arend. Er zijn over de hele wereld nog maar drie wetenschappelijke artikelen over verschenen, uit Japan en India, waarvan twee op schoolkrantniveau.
Als je roofvogels wilt beschermen en bestuderen is het handig om je niet alleen te richten op de meest zeldzame soorten, want juist de meest algemene soorten kunnen veel informatie verschaffen over minimale habitateisen van roofvogels in het algemeen. Want waarom zijn roofvogels zoals de Javaanse kuifarend (Spizaetus bartelsi) of de Changeable Hawk Eagle (S. cirrhatus) zo zeldzaam en Crested Serpent Eagles of Black Eagles (Ictinaetus malayensis) zo algemeen, terwijl het oorspronkelijk alle vier soorten zijn van primair regenwoud?
Het leuke van Java (of eigenlijk juist niet leuk, maar voor onderzoek wel handig) is dat het een heel versnipperd landschap is. Op bergen en hellingen staat soms nog bos, maar vaak verstoord (de grote bomen worden eruit gekapt, er wordt rattan (rotan) verzameld en er wordt gejaagd), dat wordt omgeven door sawahs, bananenakkers, plantages met dennen (Pinus), damar, rubber of thee. Het is interessant om bosfragmenten van verschillende groote en verschillende afstand tot ander bos en de bewoonde wereld, met verschillend landgebruik in de omgeving en verschillende mate van verstoring in het bos zelf te zoeken en te kijken hoeveel paartjes Crested Serpent Eagles er zitten, hoeveel ze roepen, hoeveel ze cirkelen en boven welke vegetatie.
Ik kijk drie dagen op een plek, waar ik een goed uitzicht heb over de omgeving. Ik probeer in te schatten wat de afstand is tot bijvoorbeeld een heuvel aan de overkant van een vallei, ik zet een soort plot uit tot waar ik nog roofvogels kan herkennen en maak een schets van het gebied. En dan drie of vier uur zitten en naar de lucht turen. Als het erg bewolkt is zie je soms twee uur niks, wat ontzettend saai is. Maar soms vliegen de Crested Serpent Eagles je bijna rond de oren, ook heel dichtbij. Juichen is dat! Ook ander leuke beesten, zoals Wooly Necked Storks (sorry, ik heb een Engels vogelboek bij me), neushoornvogels of apen.
Maar het is wel een heel gedoe om op al die plekken te komen. Er zijn geen goede kaarten te krijgen waar de bossen op staan aangegeven, dus je moet weten waar bos is of zelf goed rondkijken als je in de bus zit of je een geschikte onderzoeksplek ziet.
En reizen is hier wat lastiger dan in Europa. Probeer maar eens een chauffeur van een angkot uit te leggen dat deze toch echt wel naar de Gunung Pancar gaat, omdat dat gisteren ook zo was. In een taal die je nauwelijks machtig bent. En aan een ojek dat je niet naar de waterval wilt (want daar gaan alle toeristen heen, dus dat zal jij ook wel willen) maar naar de air panas (heetwaterbron). En als je eenmaal een prijs bent overeengekomen en achterop zit (en geen helm hoor), je krampachtig vasthouden met alle vier de ledematen om te blijven zitten. Soms kun je maar beter je ogen even dicht doen. Vincent zit gerust met zijn armen over elkaar, over een hobbelende keienweg. Dat kan helemaal niet, die gozer is gek!
Maar het is geweldig leuk. Ik voel me soms net een ontdekkingsreiziger. Dan ben ik toch bijna geworden wat ik als kind altijd wilde.
Zondag 2 december 2001
Inmiddels is de puasa (vasten) hier begonnen. Afhankelijk van de stand van de maan en hoe laat de zon op-en ondergaat (we zitten hier tenslotte niet precies op de evenaar, dus dat verschilt een beetje per dag) staan de mensen om half vier op om te ontbijten, en een paar minuten over zes ‘s avonds gaat er ergens een moskee af en trekt iedereen flesjes water, koeken en sigaretten te voorschijn. Alle eetstalletjes zijn overdag dicht en warungs hebben doeken of luiken voor de ramen hangen. Maar als je dan naar binnen gaat zit het er vaak stampvol! Maar als je echt op het platteland bent is er meestal niets te krijgen. En ik voel me er niet zo gemakkelijk bij om in het openbaar te eten of drinken, dus of je wil of niet, sommige dagen doe je toch een beetje mee. Maar ik vind het nogal wreed, om in dit klimaat de hele dag niets te mogen drinken. Wie dat heeft verzonnen.
Het Indonesische eten begint inmiddels wel een beetje eentonig te worden. Twee keer per dag rijst met groenten en ei, soms verlang je echt naar patat met mayonaise, een pizza of een broodje kaas. Je hebt hier in Bogor wel de Mc Donalds, Pizza Hut, Dunkin’ Donuts, Kentucky Fried Chicken, California Fried Chicken, Texas Fried Chicken en Indonesian Fried Chiken (zonder c), maar lekkere broodjes zijn niet te krijgen.
Ik blijf nog ongeveer een week in Bogor, voor ik terug naar Midden Java ga. Mijn onderzoek gaat inmiddels gewoon verder. Ik ben hier in de buurt een aantal plekken afgeweest, onder andere de Gunung Salak en Nationaal Park Gunung Gede Pangrango. Het landschap is zo bizar: het land is vlak en daar steken konische vulkanen uit, vaak met zo’n gat uit de top. Het zou leuk zijn om een keer zo’n berg te beklimmen. Maar met Vincent erbij is het moeilijk om een dag iets anders te doen; hij rent van hot naar her en ik dribbel achter hem aan. Voor hem is het hier net zo vertrouwd als in Amsterdam.
Vorig weekend zijn we weer naar Nyalindung gegaan, waar het rescuecenter van Resit zit. We hebben daar overnacht en zijn drie dagen gaan observeren in een klein bosfragment bij het dorpje Takokak. Het was wel heel interessant om te zien hoe de mensen daar leven. De huizen zijn gemaakt van bamboeschotten, de vloer is een halve meter boven de rode kleigrond en geeft mee als je er over loopt. Alleen de keuken is op de aarden vloer. Wij zouden dat geen keuken noemen, meer een vuurplaats in een schuur. Het is leuk om te zien hoe de vrouwen aan het koken zijn, het gaat heel langzaam, ze maken alles zelf en heel lekker. De wc en de mandi zijn buiten, in een hutje met een deur tot halverwege. Ik zit er niet zo mee als iemand mijn blote kont ziet, maar je zou zeggen als ze hier zo preuts zijn maken ze toch een dichte mandikamer, zo moeilijk is dat niet. De mensen zijn wel heel lief en gastvrij. Het is ook prettig om met iemand anders Nederlands te kunnen praten en in het rescue center zitten allerlei mooie vogels en gibbons. Ook een jonge Crested Serpent Eagle, waarvan we de begging call hebben opgenomen. Ik wil daar zeker nog eens naar terug gaan.
Soms valt dit land me wel zwaar op de maag. Hoe de mensen met hun omgeving en met dieren omgaan, daar begrijp ik helemaal niks van. Afval wordt gewoon op straat gegooid, als het regent spoelt het wel weer weg. Als de vuilnisemmer vol is: hup in de rivier. Overal zie je dieren in kooien. Als je in beschermd bos komt kom je jagers tegen of hoor je de hele ochtend kettingzagen. De grote bomen zijn er overal zowiezo uit, en omdat het meeste bos op hellingen staat en op grotere hoogte ligt, is er nergens een echte gesloten canopy. Het goede bos bij Linggo is helemaal weg, er is alleen nog maar secundaire troep over. Het beste regenwoud dat ik tot nu toe heb gezien was de botanische tuin in Bogor.
Daarentegen heb ik al wel vier soorten apen gezien en allerlei zeldzame roofvogels. En de meest waanzinnige insecten.
Morgen vertrekken we voor drie dagen naar Bandung, waar Pungki en Dedet studeren. Vincent wil daar een paar mensen spreken. Het zou leuk zijn om te zien waar zij wonen. Bandung is een grote stad, dus misschien draait er een leuke film of kun je leuk uitgaan. Dat zijn dingen die je in Bogor wel mist.
We hebben vandaag zomaar een dag vrij (wat? vrij?).
Wat lijkt Nederland inmiddels ver weg! Het lijkt de normaalste zaak van de wereld dat het elke dag warm is en het om de dag knetterhard regent. Dat iedereen je naroept op straat, dat er zingende kinderen in de deuropening van de bus zitten en met een bekertje om geld vragen, dat de stoepen volgebouwd zijn met kraampjes en dus iedereen over de weg loopt, dat de goten twee meter diep zijn en dat je heet water of thee krijgt bij het eten. Het is inmiddels een gewoonte om om half zeven ‘s ochtends van huis te gaan en twee uur in de bus te zitten om op een goede plek te komen om te observeren.
Vincent vertrekt 10 december voor twee maanden naar Kalimantan. Dan moet ik het allemaal zelf uitzoeken. Als hij in februari terugkomt spreek ik vloeiend Indonesisch en weet ik precies hoe het allemaal moet.
Maandag 10 december 2001
Bandung is een stad van 3 miljoen inwoners, maar nergens heb je het gevoel dat je in een grote stad bent. In het centrum staan maar drie gebouwen die hoger zijn dan twee verdiepingen, de stad is heel uitgestrekt.
Pungki en Dedet gaven me een rondleiding langs Nederlandse gebouwen uit de koloniale tijd, met portiekjes die deden denken aan Amsterdam. “Maar in Amsterdam zou er een junk voor de deur liggen”, vertelde ik ze. Verder lijkt het sprekend op Bogor, Pekalongan of Jakarta buiten het centrum. Stenen huizen van een of twee verdiepingen met veranda en rode dakpannen, angkots die af en aan rijden, jongens met gitaren die bij stoplichten zitten te zingen voor geld. En ook hier bedelaars: oude vrouwtjes, blinden, mensen met door lepra weggevreten ledematen. Het rumah kos (kosthuis) waar Dedet woont is net een Amsterdams studentenhuis, met als verschil dat er alleen maar meiden wonen (en de helft daarvan een hoofddoekje draagt) en er geen koelkast met bier naast de tv staat, maar wel altijd een ‘magic cooker’ met rijst in de keuken.
Vincent en ik hebben ons schaamteloos volgepropt aan het ontbijtbuffet van het sjieke Savoy-Homann hotel voor een paar duizend rupiah (een paar piek). Soms heb je daar gewoon schreeuwend behoefte aan. Net zo blij waren we toen we in Jakarta waren om onze laatste vergunnung op te halen deze week en we in ‘Mal Blok M’ een Duitse bakkerij ontdekten in de kelder, waar ze appeltaart hadden. Geloof maar dat Duitsland ook een beetje Nederland is! Als je hier bent voelt heel Europa aan als thuis.
Vincent is vanmorgen om half vijf naar Kalimantan vertrokken. We hebben zeven weken zo intensief samengeleefd dat hij tot in mijn porieën was gekropen. De stilte is plotseling oorverdovend.
Ik vertrek zelf morgen met de bus naar Pekalongan en vandaaruit naar Linggo, wat in totaal een reis is van ongeveer 20 uur. Pungki en Dedet zijn nog aan hun onderzoeksvoorstel aan het schrijven en komen pas na Lebaran/Idul Fitri (suikerfeest). Dus ik ben nu helemaal alleen in dit rare land. Ik doe gewoon net alsof ik heel veel brani (lef) heb en me in mijn eentje prima op mijn gemak voel, en na een tijdje zal het vanzelf zo zijn.
Dinsdag 18 december 2001
Het lijkt of er plotseling een chemische verandering in mijn hersenen heeft plaatsgevonden sinds Vincent is vertrokken. Dit land is ineens niet meer raar en eng, het voelt bijna aan als thuis. Veel dingen worden voorspelbaar en herkenbaar. Mijn bus van Bogor naar Pekalongan was een uur te laat vanwege macet (file), maar op een of andere manier is een uur wachten hier helemaal niet erg. De bus deed er 10 uur over, wat meevalt als je 15 uur verwacht. Ik zat naast een meisje en we raakten in gesprek, half in het Indonesisch, half in het Engels, met het woordenboek erbij. Het verbaast me vaak hoe weinig mensen over Nederland weten. Ze zijn tenslotte nog maar 50 jaar onafhankelijk. Dat Nederland maar zo klein is als de provincie West-Java, “Zo klein?!” Dat er in Nederland geen rijst en bananen groeien. “Waarom niet?” Omdat het te koud is. “Maar wat eten de mensen daar dan?”
Om middernacht word ik wakker geschud en begint iemand aan mijn rugzak te sjorren die tussen mijn benen staat. “Pekalongan!” Ik word bij de terminal afgezet en meteen in een becak geduwd.
“Waar wil je naartoe, hotel Nirvana?”
“Nee, ik wil naar een goedkope losmen” zeg ik.
Die gozer fietsen. Het ging allemaal zo snel dat ik was vergeten een prijs af te spreken. We rijden langs de moskee, over het spoor, naar een hotel dat er niet echt goedkoop uitziet.
“Is er geen goedkope losmen?” vraag ik. Er gaat niet echt een lampje bij hem branden.
“Hotel Asia” is de enige die ik me herinner uit de Rough Guide. Weer fietsen. Hotel Asia. Ik vraag de becakrijder: “Hoeveel?”
“Dua puluh” (twintig). Ik denk: hij zal zich wel vergissen, hij zal wel twee bedoelen. Maar nee, “dua puluh”.
Ik ben inmiddels niet zo naief meer dat ik niet weet dat dat niet kan. Ik ga naar binnen en vraag aan de man van het hotel hoeveel ik zou moeten betalen.
“Je komt van de terminal? Vijfduizend.”
Ik ga weer naar buiten en zeg: “Ik betaal geen twintig, vijf is genoeg.”
Dan komt er een heel verhaal waarvan ik niets versta, maar waaruit ik begrijp dat we de hele stad rondgereden hebben. Inmiddels zijn er drie jongens van het hotel naar buiten gekomen en staan het aan te kijken. Ik denk: help me nou! maar niks hoor. Wat zou Vincent gedaan hebben? Ik pak tienduizend rupiah, stop het in zijn hand voor hij kan zien hoeveel het is, zeg: “terima kasih” en ga naar binnen om in te checken. Maar hij komt achter me aan en legt het geld voor me neer.
“Okee, als je het niet wilt, dan niet”, zeg ik, zoals Vincent altijd doet. Maar hij gaat maar niet weg. Een van de jongens gaat met hem praten, komt terug en zegt: “Hij wil vijftien. Je moet hem maar geven wat hij wil.”
Het is inmiddels half een en ik ben doodmoe, dus godverdomme, vooruit dan maar. En nog chagerijnig kijken ook, afzetter!
Ik voel me soms zo dom en onhandig. De mensen hier zijn zo klein en dun en lenig, hebben nooit honger of dorst, hoeven nooit naar de wc en kunnen uren in een onmogelijke houding zitten. En ook al zijn ze net naar de markt geweest en hebben ze zakken vol bananen bij zich, ze passen er altijd nog bij in een overvolle bus. Terwijl ik als een olifant iedereen aanstoot en mijn uiterste best moet doen om met mijn bergschoenen niet bij iedereen op de tenen te gaan staan. Nu ik alleen ben merk ik pas hoe lang ik ben! En afdingen is er ook niet bij als ik bananen of mango’s wil kopen. Ik begrijp er niks van.
Ik zat ternauwernood in de bus naar Linggo of ik had al een fanclub om me heen verzameld: “Hello mister, waar ga je naartoe, waar kom je vandaan, hoe heet je, ben je hier al lang?”
Een oude vrouw met een kip op schoot komt naast me zitten en bij elke vraag die ze stelt prikt ze me in mijn dij: “Waar ga je naartoe, waar kom je vandaan, ben je hier al lang, hoe heet je, hoeveel dagen blijf je in Linggo, het is koud daar he, ben je alleen, ben je niet bang alleen, brani hoor, ben je getrouwd, wil je niet met hém trouwen” en ze wijst naar de knek (jongen in de bus die geld ophaalt) die half uit de deuropening hangt, “wat is je geloof, hoeveel kost een ticket van Nederland naar Indonesië, hoeveel dagen reizen is dat, het is veilig hier he?, ga je mee naar mijn huis?”
Als je ook maar drie woorden Indonesisch kan zeggen denkt iedereen meteen dat je de taal vloeiend spreekt en beginnen ze een ratelend verhaal af te steken waar geen touw aan vast te knopen is. Een simpel gesprekje zoals dat hierboven kan ik inmiddels wel. En ik word er steeds beter in om te raden wat mensen bedoelen, ookal versta ik maar een of twee woorden in een hele zin.
Dingen alleen doen in dit land is erg goed voor je zelfvertrouwen. Dingen zoals aankomen op de plaats waar je heen wil zijn in Nederland vanzelfsprekend, maar daarvoor heb ik hier wel een klopje op mijn schouder verdiend: goed gedaan, Sandertje!
Iedereen kent me nog in Linggo.
“Waar is Vincent? Ben je helemaal alleen? Ben je niet bang alleen in het bos? Brani hoor.”
Alles is nog hetzelfde. De sawah vlak voor de veranda is inmiddels geoogst en in de sawah ernaast is de rijst bijna rijp; ze hebben een ingenieus systeem gemaakt om de vogels weg te jagen van kledingstukken aan bamboestokken, verbonden met touwen die in beweging gebracht worden door een stroom water uit de leiding die in een bungelend bakje klettert.
Het is erg prettig om alleen te zijn. Soms is het zo stil dat de wereld bij me naar binnen kruipt. Alle stress is uit mijn lichaam weggevloeid. Het is erg prettig om op de veranda te zitten en naar het onweer te kijken. De wereld kan vergaan en het zou me niet eens kunnen schelen.
De Ramadan is voorbij en in Linggo is er drie dagen lang een feest aan de gang met jengelende muziek. En druk. Wat een ramp. Dat mensen “hallo” zeggen is leuk, maar dat gestaar. De veranda zit weer elke middag vol mensen; ik heb de bank maar weer binnen gezet, want ik ben te malu (verlegen) om ze weg te sturen. Rame-rame, gezellig hoor. En van de moskee krijg ik het ook goed zuur, het gaat ‘s avonds maar door, urenlang: “Allaaah Akhbar, Allaaah Akhbar, Allaah Akhbar!” Wat een straf. Wat heeft de mensheid misdaan dat het niet is toegestaan ‘s nachts te slapen?
Ik snakte zo wanhopig naar communicatie die verder gaat dan “waar ga je naartoe?” en “wat wil je eten?”, dat ik het helemaal niet erg vind om anderhalf uur (enkele reis) in de bus te zitten, alleen om te e-mailen. Ik ben nu wel met een beetje omweg in Pekalongan aangekomen. Ik liep langs de weg, wachtend op de bus, stopt er een van de tientallen brommertjes die langs rijden vanaf het feest. Man, vrouw en kind: “Spring achterop!” Welja, met z’n vieren op een brommer, dat kan hier gewoon.
“Waar ga je naartoe?”
“Naar Pekalongan.”
“Dat is ver lopen.”
“Ja, dat weet ik, ik wacht op de bus.”
“Ga je mee naar ons huis?”
“Ik moet nog naar Pekalongan en terug vanmiddag”, zeg ik, maar de vrouw dringt zo aan dat ik uiteindelijk “okee” zeg. We rijden door Kajen, maar nog een heel eind de route van de bus, dus het is in ieder geval niet ver om. Maar kramp, kramp! na anderhalf uur in een onprettige houding achterop. We rijden een kampung binnen, iedereen zwaaien en lachen. We stoppen bij een huis, binnen vol met kinderen die tv aan het kijken zijn. “Wonen die mensen allemaal hier?” vraag ik. “Nee, nee, alleen wij.” Gezellig, gezellig. Ze stuurt twee meisjes erop uit om es te halen. Inmiddels de gebruikelijke vragen. Na een half uur komen ze terug met plastic zakjes gevuld met fluorescerend roze limonade met daarin grote brokken ijs en jelly (agar-agar brokjes). Gruwel. “Lekker, hoor” zeg ik. Maar ik word wel helemaal achterop de brommer naar het postkantoor in Pekalongan gebracht. Lieve mensen. Heb ik mezelf toch weer zevenduizend Rp uitgespaard.
Woensdag 26 december 2001
Ik had me vergist, de pesta ter ere van Lebaran duurde geen drie dagen, maar zeven. Elke dag dangdut-artiesten uit Jakarta en horden tieners op brommertjes. Afgelopen zondag leek het net de Kalverstraat. Wat een ellende. Soms heb ik goed genoeg van het gestaar en gelach alsof ik van een andere planeet kom. ‘s Middags lekker op de veranda zitten lezen is ook een opgave. Telkens komen er mensen langs om een praatje met me te maken en met mijn verrekijker te spelen. Als ze niet te lang blijven is het niet zo erg, maar ik word er een beetje kriegel van als ze blijven vragen: “Ga je mee wandelen/bier drinken/spelen in mijn kamer?” (wat hebben ze hier toch met spelen, zie ik eruit als 12?) of: “Wil je mijn vriendinnetje zijn?”
Ik ben wel de populaire bink hier. Ik zeg tegen iedereen: “Hallo Pa/Hallo Bu!” en als ik in Linggo naar de warung loop is het telkens: “Hallo miss Sandra!” “Hallo!” terug (wie is dat nou weer?). Ik begrijp nu hoe Maxima zich voelt.
Ik leer wel in een sneltreinvaart Indonesisch spreken. Met Pungki en Dedet probeer ik alleen Engels te praten als het een beetje moeilijk wordt, maar dat zegt misschien meer over de inhoud van onze gesprekken. Soms krijg ik wel een beetje schizofreen gevoel. Dan zie ik mezelf met mensen zitten kletsen alsof het allemaal doodnormaal is, terwijl ik denk: hoe kan dit, ik kan dit helemaal niet zijn, zo cool en relaxed.
Pungki en Dedet zijn de 21ste aangekomen. Ik was al bang dat ze zich bedacht hadden en er met Vincents geld vandoor waren, maar waarschijnlijk waren ze nog aan hun voorstel aan het schrijven (want uitslapen vanwege kater zal wel niet nodig zijn geweest). Het zijn wel echte krenten, hoor. In Bandung was het me al opgevallen dat ze nooit wat geven aan bedelaars (terwijl het voor moslims een verplichting is een bepaald percentage van je inkomen weg te geven) en ze zich erg graag door ons laten trakteren, maar ik kan er echt niet bij dat je ‘s nachts vijf uur lang op een ranzige busterminal gaat zitten wachten tot de eerste bus vertrekt! Terwijl, voor ons kost het allemaal geen scheet hier.
Met zijn drieën is het toch wel leuker, al heb ik weinig aan ze. Ik moet wel erg voor ze beslissen wat ze moeten doen. Soms vraag ik me af of ze wel zouden gaan eten als ik niet zou vragen of ze willen eten. Zelf een plot uitzetten is echt te hoog gegrepen voor ze. Niet dat het makkelijk is om een goede plek te vinden. Ik heb zelf een paar dagen verknoeid met de directe omgeving van Linggo te verkennen. Het is erg frustrerend als je alleen een globaal getekende kaart hebt en je weet dat daar ergens een pad het bos in moet lopen. Ploeteren door ondergelopen rijstterassen en karbouwmodder, over steile glibberpaadjes overwoekerd met stekelstruiken, die met weerhaken in mijn haar blijven hangen en mijn armen openhalen, ontelbare keren uitglijden en drie keer verdwalen (is dit nou de derde of de vierde sawah?). Ik had besloten om me niet te laten afschrikken door paden die plotseling beekjes worden of eindigen in een rattanwoeker. Gewoon doorkachelen, net als skaten over klinkers. Uiteindelijk het juiste pad en een mooi observatieplekje gevonden, maar inmiddels een uur later en uitgeput (deze vochtige hitte nekt je, hoor). Kansloze actie.
Toen Pungki en Dedet waren aangekomen zijn we op het dak van de bus helemaal naar Kalibening gereden (plaats een uur naar het zuiden, op een vlakte op 1.000 meter hoogte in de bergen) en er zijn in dat stuk wel een aantal goede observatieplekken te vinden.
Ik heb nu de lol van op het dak zitten wel onder de knie. Wel oppassen voor overhangende takken, maar vooral relaxed blijven.
Op een ochtend waren Dedet en ik met de bus op weg naar ons plot, toen we in een bocht een aantal pick-up trucks zagen staan, de koeien en oude vrouwen er nog in, de andere mensen stonden naast een gat in de begroeing langs de kant en keken naar beneden, de vallei in.
“Wat is er gebeurt?”
“Er is een bus de vallei in gevallen.”
Slik. “Diep?”
“Ja.”
“Doden?”
“Misschien.”
Wat wil je ook met die roestbakken met kapotte remmen, dronken, bijziende of slapende chauffeurs. Ik hoop maar dat onze buschauffeur zijn roer recht kan houden.
Ik begrijp er niks van dat iedereen hier zo bang is om alleen te slapen of het bos in te gaan, maar wel zonder blinken op daken van bussen en treinen zitten en in propvolle busjes die scheurend tussen vrachtwagens door en rakelings langs spelende kinderen razen, achterop een moter zonder helm met 100 km/uur over bochtige bergwegen en gladde kleipaden. En als er een ongeluk gebeurt is het de wil van Allah. Zo eenvoudig is het dan weer wel.
Je lichaam heeft het wel zwaar te verduren hier. Vochtige hitte, klamme kou, te weinig eten, te veel eten, dorens, muggen en bloedzuigers, uren in de gemene zon zitten of in een ongemakkelijke houding dubbelgevouwen in een bus, hygiene uit de ijzertijd.
Resultaat (in deze volgorde): voetschimmel (drie weken), zonnebrand, diarree (twee weken), verstopping (twee weken), buikkramp (twee maanden), blaren, uitslag, bulten (twee keer krabben en er zit een gat in je huid waar vervolgens witte vloeistof uitkomt als je er op drukt), korsten, stijve spieren en wallen onder mijn ogen. Ik ben inmiddels bijna zwartgeblakerd en begin in die zin steeds meer op een Indonees te lijken, ware het niet dat mijn haar steeds lichter wordt. Ik zou inmiddels best een kleimaskertje en een massage kunnen gebruiken.
Kerstmis is hier ongemerkt voorbij gegleden. Er valt ook weinig te vieren in je eentje. Ik had mezelf wel een dag vrij gegeven om in Pekalongan naar de film te gaan en boodschappen te doen. In de grote steden draait Harry Potter al, maar voor hij in Pekalongan aankomt is het waarschijnlijk 2003. Ben naar een hele slechte vechtfilm gegaan bij gebrek aan iets anders en heb mezelf een nacht in het Nirwana-hotel gegund, wat een beetje tegenviel voor 80.000 roepies. Ik ga volgende keer weer net zo lief in Asia slapen, daar heb je ‘s nachts tenminste nog het gezellige geritsel van de kakkerlakken in je tas.
Woensdag 26 december 2001
Ik maak het mezelf niet te moeilijk volgend jaar:
1. niet gaan roken
2. elke dag rijst eten
3. geen ruzie maken (is hier onmogelijk, mensen kunnen alleen maar aardig doen)
4. niet naar mannen kijken op een seksistische manier (niet moeilijk, want mannen zijn hier niet leuk en allemaal hetzelfde)
5. leren op hurken te zitten met voeten plat op de grond
6. met handen leren eten
7. leren met losse handen achterop een ojek te zitten
8. me niet meer laten afzetten
9. nooit meer goede voornemens maken, maar daarentegen zonder schuldgevoel zwelgen in alle dingen die slecht voor je zijn en dan komt de rest ook wel goed. Wat is het leven toch eenvoudig.
Dinsdag 1 januari 2002
Het regenseizoen (musim hujan) is zo’n beetje begonnen, wat betekent dat alles wat mee het veld in gaat - kleren, schoenen, boeken - nat is en eenmaal nat niet meer droog wordt. Het regent nog niet eens zoveel vaker of harder, maar de lucht lijkt vochtiger en kouder. De moessonwind komt uit het noorden over zee en na de vlakte waar Kajen en Pekalongan op liggen zijn dit de eerste heuvels waar de vochtige lucht omhoog wordt gedwongen. Vlak voor het gaat regenen stijgt er vaak een donkere wolk uit het dal omhoog die razendsnel als een lawine op je af komt. Vroeg in de ochtend als de zon doorbreekt stijgen er mistpluimen uit het bos op, net alsof de boel in brand staat, wat een prachtig gezicht is.Ondanks de enorme bevolkingsdichtheid op Java (800 mensen per km2) is het landschap verrassend groen. Het is geen onprettige aanblik, die rijstterrassen tegen de hellingen met die hutjes in het midden en bananen, bamboe en palmbomen langs de randen. En die pinus-en rubberplantages, ja, de mensen hier hebben ook banden nodig voor al die brommertjes, dat begrijp ik best. Om een of andere reden vind ik die rubber”bossen” wel prettig, lekker rustig en licht. En er zitten af en toe nog vogels ook, zelfs een gibbon gezien. Maar ja, het is geen Amazonia. Moeilijk te geloven dat vroeger (heel, heel lang geleden) het grootste deel van Java bedekt was met een tapijt van regenwoud, met bomen tot 40-50 meter hoog. Vind nu nog maar eens een stukje bos. Telkens als je denkt: nu begint het ergens op te lijken, dan vind je steevast een open plek op je pad waar een hoge boom met epifyten en al is omgegaan en een groot gat in het kronendak heeft geslagen. Waar gisteren nog een boom stond ligt morgen een stapel planken. Op sommige plaatsen is het geluid van kettingzagen net zo algemeen als de roep van de baardvogel (hoop-oop-oop-oop, hoop-oop-oop-oop). Ik word er zo droevig van en je staat er zo machteloos bij. Eigenlijk ongelooflijk dat er nog zoveel gibbons zitten (ik hoor ze elke dag zingen en af en toe zie ik ze ook, pas nog negen tegelijk). En regelmatig komen er neushoornvogels over (woosh-woosh-woosh). En de roofvogels maken veel goed.
Hoe langer ik ermee bezig ben, hoe leuker het onderzoek wordt. Ik begin steeds beter te begrijpen waar ik nou eigenlijk mee bezig ben, maar aan de andere kant zie ik steeds meer hoeveel ik nog zou willen leren. Zes maanden lijken nu veel te kort om echt iets zinnigs te doen hier.
Al dat lopen en ploeteren is wel goed voor je conditie. Ik begin wel lekker gespierde benen te krijgen. En ik eet als een beer, het lijkt wel of ik altijd honger heb! ‘s Ochtends om zeven uur een bord mie goreng, sinaasappels en bananen, ‘s middags rijst met groenten en vis, kroepoek, tempee goreng, pinda’s, chocoladekoeken. Af en toe een halve kilo rambutan, duku, of andere vruchten waar ik de naam van ben vergeten. Ik heb ook eindelijk die befaamde durian geproefd. Begrijp niet zo goed waarom iedereen er zo’n ophef over maakt. Smaakt een beetje naar zweetvoeten en de rest van de dag hou je zo’n oude sokkensmaak in je mond. Nou, enak hoor.
Mbak Sup heeft een lekkere deken voor me gekocht op de markt. Hij was wel duur hoor, zei ze, 60.000 Rp (15 gulden). Nou, dat kapitaal heb ik er wel voor over om nog vier maanden lekker te kunnen slapen zonder trui aan te hoeven.
Goh, het is ineens 1 januari. Ik ben gisteren gewoon om tien uur gaan slapen (ik ben bang dat ik niet eens meer wakker zou kunnen blijven tot middernacht), maar toen ik vanmorgen om zes uur wakker werd realiseerde ik me wel dat op dat moment in Nederland iedereen op een gezellig feest was met oliebollen en champagne en toostjes met brie.
Het is daar vast heel koud en donker.
Wat is Nederland ver weg.
Vrijdag 18 januari 2002
Nu weet echt iedereen in de omgeving van Linggo wie ik ben. Ik kwam mas Pri en mas Imam van Mitra Dieng (NGO uit Pekalongan) tegen in de warung. Er was die avond een vergadering bij de kepala desa (dorpshoofd) en of wij ook wilden komen om te vertellen wat we hier aan het doen zijn. Zoals hier gewoonlijk is woont die man in een soort schuur met als enige meubilair een tv en een oud vrouwtje dat thee rondbrengt. Ik dacht dat er plotseling was mis was met mijn oren, ik verstond geen letter van die man! Maar hij sprak bahasa Jawa (Javaans). Nou, ik dankte Allah dat Pungki en Dedet erbij waren, hoor! Om negen uur kwamen er een tiental mannen uit de omliggende dorpen Sanang en Tonogo binnen, gekleed in sarong, sommigen met jas aan of muts op (het is koud, hoor!) en gingen op een rij zitten. De kepala desa hield een verhaal over ons, waarvan het enige wat ik kon verstaan was cantik (knap) en belum kawin (nog niet getrouwd). Dedet legde uit wie we waren, waar we vandaan kwamen en wat voor onderzoek we deden (wat een wereldwijf!). Daarna of ik wat wilde zeggen (eh...nee?). Ik kwam niet veel verder dan: “Hoi, ik ben Sandra, ik kom uit Nederland en ik spreek nog niet zo goed Indonesisch, want ik ben hier nog niet zo lang.” (hoe komt ze er op?!). In principe had Dedet alles al gezegd, dus ik hoop maar dat het belangrijker was dat ik iets gezegd heb dan wat. Daarna nam mas Pri het woord over natuurbescherming door economische ontwikkeling van de lokale bevolking. Er vlogen miljoenen over en weer alsof ze karbouwen aan het verhandelen waren, maar verder kon ik er helaas weinig van volgen.
Een paar dagen later, we waren net thuis en ik kwam net uit de mandi, stonden Pungki en Dedet bij me op de stoep.
“We gaan vanmiddag naar huis.”
O, dat is wel heel plotseling. Ik begon het net gezellig te vinden.
“Het gaat morgen regenen, en als het zoveel regent kunnen we niet genoeg data verzamelen.”
Met de regen viel het best mee, en als je thuis bent zeker niet. Ze zullen wel heimwee gehad hebben en hun vriendjes missen.
Of ik meeging.
“Ik blijf nog een week”, zei ik.
Zo overhaast kan ik niet vertrekken, hoor. Om terug naar zo’n lawaaiige, drukke, stinkende stad te gaan, daar moet ik me eerst mentaal op voorbereiden. Wat een hobbit ben ik toch. Als het niet hoeft blijf ik liever in Linggo. Hier weet ik de weg en iedereen kent me, dus ik hoef niet telkens uit te leggen waar ik vandaan kom en wat ik hier doe. Bovendien, in de stad is het leven veel duurder en wat moet ik in Bandung, afgezien van winkelen en naar de dierentuin gaan.
Maar het was plotseling wel weer erg alleen.
De mensen in Linggo letten wel een beetje op me. Het is dat mbak Sup ergens voor in de dertig is, anders had ze mijn moeder kunnen zijn. Ze vraagt elke dag waar ik geweest ben, ze houdt in de gaten of ik wel kom eten en ze helpt me mijn vis te ontleden (ik ben geen echte carnivoor, dat blijkt). Gesprekken worden steeds makkelijker. Soms zit ik ‘s avonds in de warung te kletsen met mensen die hier op vakantie zijn. Ik heb al een hele verzameling adressen van ‘vrienden’. Vreemd genoeg kom ik bijna alleen maar mannen tegen. Indonesië is veel meer een mannenwereld dan Europa, dat merk je wel. In de stad kom je wel jonge vrouwen tegen die studeren, al zijn ze vaak te verlegen om je aan te spreken, maar zodra ze afgestudeerd zijn gaan ze trouwen en houdt het op verder. Ik vermoed dat ze mij ook een soort man vinden. Anders zouden ze niet telkens vragen of ik wil roken (want de vrouwen hier roken nooit). Ik moet ook wel heel vreemd zijn voor ze. Al bijna 27, nog niet getrouwd, geen geliefde, nog studeren, helemaal alleen hier zonder familie of vrienden. En niet bang? Wat een raar mens!
Het eten begint wel een beetje eentonig te worden. Als je honger hebt eet je wel, maar die rijst en mie en eieren komen me soms een beetje de keel uit. Op een dag snakte ik zo naar brood dat ik een witbrood gekocht heb (ingredienten: meel, suiker, zout, melk, ei en conserveermiddel, heel goor dus) en in een keer droog opgegeten. Misselijk!
Ik ben weer fijn een paar dagen sakit perut (buikziek) geweest, met koorts ook. Voortaan echt geen gorengan (gefrituurde snacks) meer eten van meer dan een dag oud. Maar nog geen malaria, dengue of dysenterie gehad, dus waar heb ik het over?
Behalve lucifers en kippen hebben de kinderen nu ook een jong hondje om mee te spelen. Hij was na twee weken al doodsbang voor je (zoals het hoort, zullen ze hier denken), want een van de leukste dingen is om hem te schoppen. Het is toch maar een vies beest zonder gevoel, of zoiets. De twee makaken die in een kooi langs het pad zaten zijn inmiddels weggekwijnd en overleden, maar we hebben nu twee jonge olifanten aan een ketting waar je voor 2.000 Rp een ritje op kan maken. Het lijkt wel een kinderboerderij.
Het onderzoek gaat goed, ook al werken die Crested Serpent Eagles sommige dagen niet echt mee. Dan hoor ik ze de hele ochtend roepen achter me, maar in mijn plot komen, ho maar. Maar ik laat me niet kisten, hoor. Maar het kan wel eens saai zijn.
Ik ben inmiddels in Bandung voor een dag of vijf. Er zit een goed internetcafe vlak bij mijn hotel met hokjes waar je op de grond op een kussen zit. Veel beter dan het postkantoor in Pekalongan waar soms groepjes tieners over je schouder met je mee aan het kijken zijn (gewoon heel bot zeggen: “Permisi ja!”, dat helpt). Bandung is wel een relaxte stad. Er zullen wel vaker bule’s (blanken) komen, want je hebt hier geen gezeur aan je kop. Ik begin een beetje te begrijpen waar al die angkots naar toe gaan en dat maakt het leven een stuk eenvoudiger. Voor ik hier wegga schrijf ik wel weer, waarschijnlijk maandag of zo.
Dinsdag 22 januari 2002
Sandra is blij.
Waarom is Bandung nou zo’n leuke stad? Mijn vriendinnetjes Pungki en Dedet wonen er. Het klimaat is prettig; het is niet zo snoeiheet (750 m boven zee), zeker nu het elke middag urenlang regent. Het is de studentenstad van Java (misschien wel heel Indonesië), met een tiental (kleinere en grotere) universiteiten verspreid over de stad. Overal kom je jonge mensen tegen met boeken onder hun arm. Er zijn boekwinkels met Engelse boeken, outdoorwinkels en moderne (zelfs voor mij peperdure) winkelcentra. In de ‘Bandung Super Mal’ is op de bovenste verdieping een pretpark, compleet met achtbaan en reuzenrad. Je gelooft het niet voor je het zelf ziet. De mal zelf is gigagroot en de marmeren vloeren zijn glimmend schoon. In Jalan Cihampelas (Jeans street) vind je een aaneenschakeling van kledingwinkels met monsterlijk grote figuren van Superman, Rambo en vliegende schotels aan de voorgevel. Er zijn Holland Bakeries, in zoetrode gebouwen met draaiende molen op het dak, gespecialiseerd in pastelkleurige, ingewikkelde taarten. Geen Hollands meergranen met zonnebloempitten dus. En wat doen al die Nederlandse villa’s hier? Ik ben naar de dierentuin geweest en het is net Artis, afgezien van al die kamerplanten die langs het pad groeien. Ik heb eens goed gewinkeld en teveel geld uitgegeven, boeken, kleren, nieuwe schoenen (maar Rp200.000 (F50)) (oude schoenen te klein, pijn, slechte zolen, te warm en schimmel). Ik heb me helemaal volgepropt met pizza, patat en donuts en ik kan er weer tegen om wekenlang te leven op nasi met sambal. Heb net een hemelse appeltaart gegeten, zoals je oma die bakt - als je oma taarten bakt dan. De Harry Potter-film draaide hier nog, dus die heb ik eindelijk ook gezien [inderdaad, hij doet het hem net niet, de personages komen niet zo goed uit de verf als in het boek, maar toch niet onprettig om naar te kijken - voor F3,75.]. Ik ben naar de Tangkuban Prahu geweest, een vulkanische krater meer dan 2.000 m hoog, 30 km naar het noorden. Er loopt een asfaltweg naar de top, dus het is er volgebouwd met warungs en souvenirkraampjes, en in het weekend is het er razend druk. Ik was er op dinsdag en de enige toerist, dus iedereen kwam meteen op me af om te proberen me allerlei troep aan te smeren. “Where are you from?” “Belanda” “O, Ne-der-land!” In welk buitenland kom je nou zomaar plotseling mensen tegen die je eigen taal spreken? Het was de eerste keer dat ik een vulkaan van dichtbij zag, dus ik vond het erg boeiend: zwavelgeur, stomende spleten in de rotsen, gele, rode, zwarte steen. Heb een leuke wandeling gemaakt door een mistig bos met bizarre bomen (genus Vaccinium, in Nederland heb je daarvan bosbes) en apen en slangen gezien. Ik was wel een beetje verdwaald en kwam uit op een andere plek dan ik bedoelde, maar wel handig vlak achter een warung, dus ik kon meteen aanschuiven en opscheppen.
Ik heb nu ook dat leuke spel afdingen onder de knie. Het is handig dat ik nu een beetje weet hoeveel dingen ongeveer moeten kosten. Je vraagt eerst: hoeveel kost...(vul in: fruit, rit met becak/taxi/ojek/mobil(=auto die je kan charteren als er niks anders is) naar...). Het bedrag dat dan komt is zowieso twee, drie keer te hoog. Dan bied je de helft; de prijs zakt meteen met twee-derde, dan nog wat, doe ik wat water bij de wijn, maar blijft dan nog te hoog hangen. Dan zeggen: ik wil niet en weglopen; je wordt meteen teruggeroepen, ja, is goed! Wat een geweldig land. Natuurlijk betaal ik nog vaak teveel, of meer dan mogelijk zou kunnen zijn, maar vergeleken met een Indonees ben ik steenrijk en rijke Indonesiers betalen ook meer dan arme. En ik gun die arme jongens ook best wat extra. Ze zijn tenslotte wel heel aardig en proberen je altijd te helpen. En om wat voor bedragen gaat het nou?
Ik heb besloten om wat langer in Bandung te blijven, mijn dia’s zijn pas woensdagavond klaar (goede smoes).
Maandag 4 februari 2002
Ik ben alweer bijna twee weken terug in Linggo. Ik heb in Kajen een warnet (warung internet) ontdekt (handig om vrienden te hebben die je dat soort dingen vertellen); achter in een fotowinkeltje staan een paar computers - en het werkt.
Ik ga over een paar dagen met een jongen uit Batang (vlakbij Pekalongan) naar een bosfragment aan de kust bij Subah kijken. Ga proberen om daar drie dagen te observeren. Als het goed is regent het daar beneden minder vaak.
Je leert hier goed je niet te ergeren. Er is ‘s ochtends geen water, en aangezien mijn mandibak zo lek is als een zeef loopt het water er vaak sneller uit dan in. Het blijft maar regenen, mistig en bewolkt zijn en dat maakt observeren soms dagen achter elkaar onmogelijk; het duurt meer dan een week voor mijn gewassen kleren droog zijn en alles begint naar schimmel te ruiken. Pungki en Dedet zitten lekker in Bandung tot de regentijd voorbij is, dat kan nog wel drie weken duren.
Ze zijn nu al langer bezig geweest met hun onderzoeksvoorstel en seminar dan met onderzoek zelf. Overal waar ik ga heb ik mannen om me heen hangen die wat van me willen en denken dat ik met iedereen het bed induik omdat ik uit Europa kom. En al die zinloze gesprekken, mensen die zomaar aan je zitten, mieren in je bed; de enige manier om hier niet gek te worden is alles maar als een heilige over je heen te laten komen. Als je je eenmaal begint te irriteren blijf je bezig. Maar soms zou ik wel even weg willen zijn. Op een verlaten strand onder een palmboom in een hangmat liggen met een blonde man die een Westeuropese taal spreekt. Misschien wordt het tijd dat ik eens op vakantie ga, naar Yogyakarta of zo.
Ik ben niet zo spraakzaam vandaag. Ik zou ook bijna vergeten hoe dat moet, praten.
Vrijdag 15 februari 2002
Ik had in de warung een jongen uit Batang ontmoet, het was een beetje dommige gozer die als hoogste niveau de SMP (junior high school) gedaan had, maar hij was helemaal gek op me geworden en bleef maar terugkomen, hij wilde me zo graag helpen. Dus toen hij zei dat hij het bos kende in de buurt van Subah vlakbij het strand waar ik nog naar toe wilde gaan, heb ik hem maar als mijn asisten benoemd en wat dingen voor me laten regelen. Hij was werkeloos en had toch niks beters te doen dan de kippen van zijn moeder voeren en sexfilms kijken (een beetje ranzig was ie wel ja, maar hij bleef van me af, dus geen problemen). Hij ging voor me bij de Perum Perhutani (Bosbouwdienst) in de teakplantage vragen hoe we bij dat bos moesten komen, en zoals hier alles duurde dat eindeloos, kantoortje in, je naam en adres in het boek schrijven, uitleggen waar je vandaan komt en wat je komt doen, kantoortje uit, ander kantoortje in, je naam en adres in het boek schrijven, beetje kletsen, koffie drinken, met de auto naar een desa, naar het kantoor van de Polhut (Bospolitie), beetje kletsen, thee drinken, je naam en adres in het boek schrijven, bla bla bla. Er werden wat kaarten tevoorschijn gevist van drie cagar alam’s (natuurmonumenten), waarvan een in het Nederlands uit 1922. Die politieman trok snel even zijn uniformpje aan en ging met ons mee (je kan een vrouw toch niet alleen het bos in laten gaan?). Die dag was het droog, dus weer eens kunnen observeren (twee Crested Serpent Eagles gezien, waarvan een jong), maar de dag daarna was het hujan terus (het regende maar door) en het was nogal ver lopen naar die andere twee bosfragmenten, dus basah sekali (goed doorweekt). In ieder geval weet ik nu waar ik moet zijn en dan later maar terug komen.
Er was laatst een wayangvoorstelling in Linggo. Het hele dorp was uitgelopen. Ik ging samen met mbak Ati en haar kinderen (de zus van Sup). Het begon om een uur of 10 ‘s avonds en het ging de hele nacht door. Maar het ging in het bahasa Jawa, en daar verstaat Sandra toch errug weinig van, dus ik ging niet te laat weer terug naar mijn kamer om nog voor middernacht mijn bedje in te rollen.
Ik ben de winter even ontvlucht en ga een paar dagen de orang turis uithangen in Yogyakarta.
Wat kan een mens gelukkig worden van neonreclame! En al die westerlingen hier, ik moet me inhouden om niet ook net als een Indonees “Hee, bule!” naar ze te roepen. Iemand van mijn eigen planeet! Zeg iets tegen me! Ik heb twee maanden geen blanke gezien en blijkbaar doet dat wel wat met je. Wat zijn ze wit en dik en lomp en log trouwens. Ben ik zelf ook zo? Maar ze zijn een beetje afstandelijk, in ieder geval vergeleken met al die Indonesische jongens die instant je vrienden zijn en je adres willen hebben, ik heb er al weer een paar gemaakt hier (en ik ben net aangekomen). Ze zijn wel allemaal heel verbaasd dat ik Indonesisch spreek en zelfs een woordje bahasa Jawa dat ik toevallig heb onthouden (meturnuwun = bedankt). En wat fijn, niemand die hoofdschuddend vraagt: “Sendirian mbak?” (alleen, mejuffrouw?) Ik kan me wel voorstellen dat je als pas aangekomen toerist hier een beetje kriegel wordt. Behalve het constante “Becak? Becak?” en “Hello miss (ze hebben hier gestudeerd, dat kun je merken) where are you going?” gaat het: “Wil je een sarong kopen of batik gallerie zien? Laatste dag, voor jou speciale prijs, studentenkorting.” Ja, ja. Ik kan er wel om lachen, ik ben nu brani genoeg om ze af te schepen of me mee te laten slepen om de kunst van het batik schilderen te laten uitleggen, zonder iets te kopen. Ik slaap in een losmen in de toeristenwijk. Dat is een kampong met nauwe straatjes vol met losmen, warnets, westerse restaurants en cafe’s met live muziek en travel agents. Hoe Benidorm kun je het krijgen? Heerlijk! (maar Bali zal nog wel erger zijn) Het is voor mij wel prettig om even in de ‘beschaafde’ wereld te zijn, maar als toeristen denken dat dit het echte Indonesië is dan hebben ze het goed mis. Er lopen geen kippen op straat en de markt stinkt niet naar rottend afval!
Er is genoeg te doen hier. In de kraton van de sultan is zondagochtend een traditionele dansvoorstelling. En ik moet nog wat tempels bekijken, de Prambanam en de Borobudur. Ik heb voor vanavond per ongeluk twee verschillende jongens beloofd dat ik met ze naar een muziekcafé ga (ze heten Tonie en Edie, zoiets als Jan en Kees hier). Nou ja, dan maar hopen dat de een het is vergeten of zo.
O ja, over mijn verjaardag, ik denk dat ik die dit jaar maar heb overgeslagen en nog een jaar 26 blijf (‘dua nam’ klinkt gewoon makkelijker dan ‘dua tujuh’, toch?). Dus kaarten en cadeautjes hoeft allemaal niet zo nodig, hoor.
Donderdag 21 februari
Ik ben echt goed los gegaan in Yogya. Vrijdagavond naar een muziekcafé geweest, waar een rockbandje speelde, toen alle Indonesische jongens gingen pogoën ben ik er ook maar tussen gesprongen; de bandleden kwamen me achteraf bedanken (terima kasih! ja echt waar, ik was de enige bule). Later die avond een paar andere bule’s ontmoet, een Amsterdammer, een Italiaanse Australier die op Bali woont en een half Duitse Indonees die in Nederland gewerkt had. We hebben tot 5 uur ‘s ochtends op straat staan dansen. Ben naar de kraton (sultans paleis) geweest, heb traditionele dans gezien met gamelan, rondleiding gekregen door de Taman Sari [vroegere baden van de sultan en zijn harem (40 vrouwen)], heb weer een vriend gemaakt op de vogelmarkt en op zijn veranda thee zitten drinken. Bij de hindoeïstische tempels bij Prambanan drie Belgen en een Iers meisje ontmoet waarmee ik de dag later naar de Borobudur geweest ben. De tempels waren erg indrukwekkend. Ik heb geen enkele avond alleen gegeten, er zijn hier zoveel blanken op reis of die hier studeren, dat het heel makkelijk is om vrienden te maken.
Gisteren is Vincent aangekomen, hij was in Bogor klaar met zijn rapport voor LIPI, onze sponsor, dus ik had hem gevraagd: “Waarom kom je niet naar Yogya?”
"Nou, gezellig."
We gaan wat bergen bekijken, de Gunung Merapi is nogal actief de laatste tijd en je kunt lavastromen zien vanaf het dorp Kaliurang. Het plan is om daarna naar het Diengplateau te gaan en vanaf daar rechtstreeks via lokale bergwegen terug naar Linggo. De plannen veranderen nogal eens. Ik wilde eerst maar vijf dagen in Yogya blijven en heb maar een spijkerbroek meegenomen en geen trui (Dieng ligt op 2.000 meter en het is daar koud!), maar goed, we zullen het wel overleven.
Zaterdag 2 maart 2002
De Merapi was fijn in de mist gehuld, dus helaas, geen lava gezien. Wel gewandeld in een toeristenbos met brede paden en op elke hoek een vrouwtje met flesjes Aqua en Tehbotol. Het was toevallig ook nog Idul Adha, dus rame-rame (gezellig-gezellig). Al een paar dagen van te voren werden langs de kant van de weg schapen verzameld om te worden geslacht. Het feest herdenkt de gebeurtenis dat Abraham op de top van een berg een schaap slachtte in plaats van zijn zoontje (dat verhaal kennen ze hier dus ook). Daarna zijn we naar het Dieng plateau gegaan. Dat is een hoogvlakte op 2.000 m hoogte, waar de oudste hindoetempeltjes van Java staan in een, volgens de Lonely Planet ‘stunning landscape’. Ja, stunning zeker. Kale hellingen en aardappelvelden. Het beetje bos wat er vijf jaar geleden (toen Vincent er voor het laatst was) nog stond is inmiddels omgetoverd in akkertjes, ondanks de overvloed aan borden ‘verboden bomen te kappen, het bos te beschadigen, afval te dumpen, te vissen, te jagen, etc. en ‘het bos is de bron van het leven’. Het is er niet alleen koud en grauw, maar armoedig, ongelooflijk, er lopen zelfs geen kippen op straat en de mensen zien er slecht uit. Maar elk dorp heeft wel vier moskeeën die elkaar om half vijf ‘s ochtends de loef proberen af te steken wie het hardst kan loeien. En het schijnt dat de mensen zoveel verdienen met die piepers dat er een groot aantal mensen op hadj naar Mekka is kunnen gaan. Je moet toch je prioriteiten stellen. We hadden een losmen met air panas (heet water), lekker zeg, en elke dag piepers gegeten. In het midden van de akkers liggen een aantal vulkanische meertjes en kawah’s, waar kokend water uit de grond komt pruttelen, met stoom en zwavelstank. Wel oppassen waar je je voeten weg zet. Achter de bergrug in het noorden is nog bos dat soort van continu doorloopt tot aan Linggo. Ja, Vincent was erbij dus er moest gewerkt worden (die jongen kan geen vrij nemen). We hebben drie dagen geobserveerd vanaf de Gunung Prahu (anderhalf uur klimmen) op een toren van 20 meter hoog. Zonnebrandolie vergeten, handig, in de tropen op >2500 m, dus lekker rood geworden. Wel leuk, wedstrijd doen wie de meeste Black Eagles ziet. En weer twee plots erbij.
We zijn weer in Linggo, en zowaar! Pungki en Dedet zijn weer terug na zeven weken voorstel schrijven. De afspraak was dat ze een maand in Linggo zouden zijn, twee weken in Bandung voor hun seminar, en weer een maand in Linggo. Ze zijn tot nu toe drie weken in Linggo geweest, maar het is wel de bedoeling dat ze hun tijd uitzitten, regen of niet. Het weer is inmiddels wel weer normaal; ik heb weer zon gezien en de schimmel begint zich langzaamaan terug te trekken.
Ik ga nog een paar plots doen in de theeplantage en bij Kalibening, en daarna gaan Vincent en ik richting het oosten, op zoek naar wat bosfragmenten tussen Linggo en Dieng.
Zondag 17 maart 2002
Vincent is een week geleden terug naar Bogor gegaan, dus ik zit weer alleen opgescheept met die twee meiden. Hoe beter ik ze leer kennen, hoe kinderlijker ik ze vind. Ze durven niet alleen in het huisje te zijn, als de een nog niet terug is blijft de ander in de warung wachten. Ik zou denken, je kan ook een boek gaan lezen, maar volgens mij lezen ze nooit een boek (en dat is universitair student). Wel kijken ze veel tv, en dat verklaart een hoop, want de tv is hier van niveau 12 jaar of jonger. Iemand glijdt uit over een bananeschil en iedereen ligt helemaal dubbel. Nou grappig, hoor. En ze zingen mee met reclame, dat geloof je toch niet? Wat kwalijker is, is dat ze, ondanks negen weken schrijven aan een gelikt proposal, de vraagstelling van hun onderzoek gewoon echt niet begrijpen. Terwijl, zo moeilijk is het niet, hoor!
Nou ja, genoeg gezeurd. Ik ben een paar dagen in Semarang voor ik morgen naar een plukje bos ga tussen hier en Pekalongan. Het is wel weer een hele overgang van het platteland naar de grote stad, glimmende mals met trendy klerenwinkels, dikke mensen, patat, pizza, ijs en pannenkoeken, rijkdom en overdaad! Heb gisteren twee bule’s ontmoet, een Duitser en een Australiër, die in Jepara in de houthandel werken. Ze nodigden me uit om met ze uit te gaan, en ik had toch niks beters te doen. Ze hadden een eigen auto (splinternieuw, zonder gaten in de bodem of kapotte deuren), sliepen in een duur hotel (met douche en bad met warm water (waarom? het is hier snoeiheet!), tv met MTV en tapijt (dat loopt raar!), en aten elke dag in een sjiek restaurant. Overal waar ze gingen waren airco en mensen die Engels spraken. En telkens kwam je dezelfde andere expats tegen (ook allemaal stinkend rijk). Je zou je bijna gaan schamen voor je huidskleur. Wel weer leuk om in een disco te zijn, alleen jammer van de dikke geile Chinezen die om me heen hingen en de meisjes die op zoek waren naar iemand om hun lichaam aan te verhuren. En dan heb ik nog niet gezien hoeveel drugs er geconsumeerd is. Ik begin ook een beetje te begrijpen waarom iedereen hier een hekel heeft aan Chinezen. Ze zijn niet alleen rijk (ze hebben iets van 80% van alle bedrijven in bezit), maar ook dik, lelijk en ongemanierd. En het Chinese eten is vetter dan vet.
Ik heb vanmiddag een wandeling gemaakt door een kampong Belanda (stond niet eens in de Rough Guide, zomaar zelf ontdekt), compleet met protestantse kerk uit de 18e eeuw en rijtjeshuizen met Hollands boerderijdak. Hier en daar ontdek je nog art deco glas-in-loodraampjes, maar meestal groeien de palmbomen door de muren. Jammer wel, maar typisch Indonesisch, helaas.
Mijn plannen zijn zo: ik blijf nog ongeveer twee weken in het veld, ga dan terug naar Bogor en neem twee weken vakantie (waarschijnlijk naar Pangandaran aan de zuidkust). De laatste week ben ik ook in Bogor om de vergunningen weer af te melden (anders mag ik het land niet uit).
Zondag 24 maart 2002
Ik ben na Semarang naar ‘Curug Sewu’ (duizend watervallen) gegaan. Een ochtend staan in een volgepropte hobbelbus over slingerende bergwegen en een ingestorte brug. Maar het was wel de moeite waard, want het was er onverwacht zomaar echt mooi. Een hoge waterval met klein, maar goed bos eromheen. Het bos word nog steeds kleiner, omdat er illegaal gekapt wordt. Iedereen weet het, maar niemand doet er wat aan; welkom in Indonesië. Voor Crested Serpent Eagles lijkt het (nog) de ideale habitat te zijn, ik heb er de meeste gezien tot nu toe. Het is een soort van bosranden en open plekken, maar heeft wel (oorspronkelijk) bos nodig om in te broeden.
Ik ben nu in Batang om nog twee dagen terug te gaan naar het bos bij Subah, waar ik eerder geweest ben, maar niet kon observeren omdat het regende. Donderdag ga ik terug naar Bogor.
Misschien begin ik een beetje bitter te klinken, maar het zij zo. Ik begin het land en de mensen een beetje te goed te leren kennen. Ik ben hier nu al zo lang alleen geweest, dat het me echt niet meer uitmaakt en ik me volkomen op me gemak voel, maar ik word er inmiddels een beetje moe van dat iedereen je op straat vraagt: “Ben je alleen? Ben je niet bang?” en: “Waar zijn je vrienden?” Ik heb geen vrienden. “Alleen? Ben je met je familie? Helemaal alleen? Brani!” “En alleen het bos in? Ben je niet bang voor slangen, tijgers, geesten? Brani!” Ik blijf altijd vriendelijk lachen (in die zin heb ik me wel aangepast), maar soms...zucht. En de corruptie en de laksheid van de overheid (tot aan de kepala desa toe). Iedereen weet welke mensen hout uit het bos stelen, er zijn wetten die de handel in en het bezit van roofvogels en apen verbiedt, maar iedereen heeft ze en de politie weet het. Maar wie kan het wat schelen? Bos is eng (slangen, tijgers, geesten) en dieren zijn dingen. Voor je hier een cultuuromslag hebt bereikt is het te laat. De natuur is hopeloos verloren op Java en het enige wat wij (de wetenschappers) kunnen doen is beschrijven hoe alles naar de klote gaat.
Nou ja, gelukkig zijn er nog chocoladerepen.
Zaterdag 30 maart 2002
Ik ben donderdag aangekomen in Bogor - heel decadent met de trein gegaan, ‘s middags vertrokken vanuit Pekalongan, dezelfde avond nog in Bogor, een beetje luxe had ik wel verdiend, vond ik. Je kunt Bogor pas goed waarderen als de enige steden die je de laatste twee maanden hebt bezocht Pekalongan en Semarang waren - heet, stoffig, lawaaiig en nergens schaduw of rust te vinden, behalve in je hoofd. In Bogor zijn de straten belijnd met huizenhoge bomen waarvan de luchtwortels tot twee meter hoogte naar beneden hangen en je hebt die heerlijke tuin in het midden van de stad. De gang voor mijn kamer in Pension Abu kijkt uit op de rivier en ondanks het afval is het een groene muur, waar overdag vogels en vlinders rondfladderen en ‘s avonds vleermuizen nectar komen zoeken in de bloemen. Alle eerste levensbehoeften zijn op loopafstand: bioscoop, internetcafe, duur hotel waar je de Jakarta Post kunt lezen [potje thee 10.000 Rp (=F2.50)!], markt, eetstalletjes met gorengan en nasi goreng. Daar zijn we vaker geweest: “Hee Sandra, waar is je vriendje?”. Wat raar is, de angkots zijn groen! In Pekalongan zijn ze oranje en dat lijkt inmiddels de normale kleur te zijn.
Mijn plannen zijn voorlopig nog een beetje wazig. Ik was van plan naar Pangandaran te gaan, maar ik heb geen zin om weer een hele dag in een bus te zitten en allerlei roodverbrande, verwende toeristen te ontmoeten. Ik vind het hier zo prettig, dat ik eigenlijk geen zin heb om weg te gaan. Bovendien komt Vincent woensdag of donderdag terug uit Oost Java, en omdat het inmiddels alweer bijna een maand geleden is dat we elkaar gesproken hebben zou het ook weer leuk zijn om elkaar te zien. Ik kan een paar dingen doen: eerst mijn plots afmaken hier in de buurt (nog vier dagen), naar de Gunung Gede-Pangrango gaan om een paar dagen in het bergbos rond te wandelen en de botanische tuin bij Cibodas te bekijken, of een paar dagen naar het strand bij Pelabuhan Ratu, twee uur reizen van hier. Ik weet het nog even niet.
Vrijdag 12 april 2002
Het wordt eens tijd dat ik weer eens wat van me laat horen. Ik ben in Bogor gebleven, aantekeningen uitgewerkt, en op ontdekkingsreis geweest naar plots, maar geen geschikte bosfragmenten gevonden. Vincent is vorige week maandag aangekomen uit Bali (toe maar, met het vliegtuig) en we zijn samen naar het Zoölogisch Museum geweest in Bogor (is ook werk, toch?) en middagen/avonden lang in Hotel Salak de krant zitten lezen en tv gekeken. Ze hebben daar MTV Asia en HBO (een Amerikaanse zender met doorlopend B-films en Sex and the City). We hebben in de bioscoop ‘A Beautiful Mind’ gezien en ‘The Others’, mooie films, en die laatste was echt heel eng.
En toen was het alweer bijna de laatste week, dus we moeten weer de bureaucratische molen in. We hebben samen een ‘quarterly report’ geschreven voor LIPI, onze sponsor. We zijn net bij onze ‘vriendin’ bu Dewi van LIPI geweest en ze vond het rapport goed, dus dat kan naar de toko fotokopi. Verder moeten we wat brieven regelen van LIPI voor de immigratie, zodat we een ‘exit permit’ krijgen, en voor de belastingdienst, zodat we geen belasting hoeven te betalen, want we hebben niks verdiend hier. En dat is allemaal wat meer werk dan het zo klinkt. Maar in ieder geval hoeven we niet meer naar Jakarta. We gaan dit weekend waarschijnlijk het bos op de Gede/Pangrango in. Volgende week misschien nog een paar dagen naar Resit, als er tijd is. Nou, en dan zijn de zes maanden alweer om. We vliegen volgende week zaterdag terug.
Ehh... hoe ziet Nederland er ook al weer uit?
Woensdag 17 april 2002
Dit wordt mijn laatste mailtje uit Indonesië...
Vincent en ik zijn vorig weekend naar het Nationaal Park Gunung Gede-Pangrango geweest. Dat zijn twee vulkanen twee uur reizen vanaf Bogor. We dachten: het is weekend, dus het zal wel druk zijn, maar eenmaal in het bos zal het wel meevallen, want zoals je inmiddels weet zijn Indonezen bang voor bos, dus kunnen we nog wel wat vogeltjes en apen zien. Maar we hadden ons een beetje vergist. Bij de ingang van het park troffen we meer dan tweehonderd (ze hebben het ons zelf verteld met hoevelen ze waren) ‘natuurliefhebbers’ van verschillende clubjes. Jongens en meisjes met stoere rugzakken die naar de top gingen lopen (op slippers). Nou, gezellig. En allemaal belletjes mee of roepen in het bos, want eng. En als je even stilstaat om het bos te bekijken: ‘Wat ben je aan het doen? Waar kijk je naar?’
Later in onze losmen kwamen we twee Britse vogelaars tegen, waarmee we ‘s avonds een paar biertjes hebben zitten drinken. Dat is wat ik hier erg gemist heb, bier drinken met leuke mensen en goede gesprekken.
De volgende dag zaten we toch weer te werken. We hadden vanaf een toren een bergje met bos gezien in de buurt, wat een mooi plot zou zijn, omdat het los staat van de Gede-Pangrango. Een stuk leuker dan in optocht door het bos te lopen, om display van Black Eagles te zien (ze vouwen hun vleugels in en duiken een paar meter naar beneden, een aantal keer achter elkaar, spectaculair).
En ‘s middags bij Resit langs in Sukabumi. Een paar biertjes gedronken en zitten praten op de veranda.
Maandag naar Jakarta geweest om brieven van LIPI op te halen. Daarna met een brief naar het belastingkantoor, wat er vlakbij zit, maar ik had geen kopie van mijn paspoort meegenomen, dus morgen terug. Daarna tussen de kortgebroekte toeristen in Jalan Jaksa indiaase curry gegeten. Dinsdag naar de immigratie in Bogor met de andere brief van LIPI om een exit-permit te regelen. Formulier invullen, paspoort en KITAS inleveren, kom morgen maar terug. Weer naar Jakarta, papieren inleveren en wachten (wel stukje taart gekregen), kaartje voor de douane (Bebas fiskal), handtekening, klaar! Vanmorgen weer naar de immigratie, een paar mannetjes langs die een handtekening moesten zetten (dat duurt langer dan het klinkt) en beetje kletsen (“Wat voor onderzoek heb je gedaan? Hoe lang ben je hier geweest? Heb je al een vriendje? blablabla”). Stempel, handtekening, klaar!
Het zit er bijna op. Het zal heel vreemd zijn om terug naar Nederland te gaan. Het is koud, duur, alles is schoon, nieuw en netjes, de mensen zijn wit, dik en rijk, maar minder vriendelijk, niemand roept je na op straat, er zijn geen ojeks, becaks, angkots en pick-up trucks met koeien. Er zijn geen vuilnishopen op straat met rottend fruit en vlees. Er zijn geen gorengan-stalletjes, geen juice, nasi rames met daun singkong, boncis en tahu, geen palmbomen, geen kakkerlakken, termieten, vleermuizen...
Maar wel weer fietsen over de grachten, skaten in het Vondelpark, op een terras ziten met vrienden, goede films zien in de Movies of Kriterion, dansen bij de Arena of Korsakoff, goede nieuwe muziek horen, boeken snuffelen bij Scheltema en de Slegte. Zelf koken! Echt brood eten! De Volkskrant lezen!
Salam!