In april 2006 vertrok ik voor een jaar naar Canada om vogels te tellen, te werken en te reizen in the Great White North.
Sandra gaat naar Canada!
1 april 2006
Leuk dat je op mijn reisblog komt kijken! Ik zal hier vertellen over wat ik meemaak in Canada, de mensen die ik tegenkom, de Canadese cultuur en natuurlijk de geweldige NATUUR!
Ik heb alweer veel te lang vrienden en familie vermoeid met wilde reisplannen die telkens toch niet doorgingen, maar het gaat er nu echt van komen! Eindelijk afgestudeerd als bioloog, ga ik het druilerige en overvolle Nederland voor een jaar achter mij laten om mijn geluk te beproeven in het land van ijshockey, the Great Lakes, beren, elanden en bald eagles.
Ik vlieg 27 april naar Toronto, waar ik me eerst een paar dagen aan de wolkenkrabbers ga vergapen.
Van 1 mei tot half juni ga ik meehelpen bij de telling van de vogelmigratie op de Bruce Peninsula Bird Observatory (http://www.bpbo.ca). Half augustus tot half oktober is het tijd voor de telling van vogels tijdens de herfsttrek, en ik ben van plan dat te doen op Thunder Cape bij Thunder Bay in Noord Ontario (http://www.tbfn.net/tcbotbfn.htm).
Wat ik daartussen en daarna ga doen is bij het ter perse gaan van dit bericht nog niet helemaal bekend, maar wie weet wat er op mijn pad komt! In ieder geval staan op mijn to-do-lijstje: werken op biologische boerderijen gedurende de zomermaanden, de Niagara watervallen bekijken, kanoën in Algonquin Park, iets meer te weten komen over de Canadese geschiedenis, mijn Frans verbeteren, en een baantje zoeken in de stad voor de winter.
Naast mijn fulltime kantoorbaan ben ik alweer maanden bezig geweest met de voorbereidingen: van het aanvragen van een werkvisum, het zoeken van een onderhuurder voor mijn kamer, het regelen van een verzekering, het uitzoeken van mijn spullen, tot het bijspijkeren van mijn kennis van de Noordamerikaanse avifauna. En o ja, ik moest ook nog even afstuderen...
Het aftellen kan beginnen!
Bienvenue au Canada
28 april 2006
Zes uur wachten in London is nog te doen, maar 7,5 uur is echt te lang. Mijn vlucht naar Toronto had anderhalf uur vertraging en ik heb alle mogelijke combinaties van rondjes op Terminal 3 van Heathrow gewandeld, en verschillende pogingen ondernomen tot het inhalen van slaap, wat ten dele is gelukt. Maar dan komt het verlossende bericht dat mijn vliegtuig klaar staat aan Gate 28!
Eén van die typische dingen van Canda is de tweetaligheid, en omdat ik met Air Canada vlieg begint die al in het vliegtuig. Alle instructies en berichten zijn in het Engels én het Frans. De ideale manier om een taal te leren, want je hoort meteen wat het betekent. Voor de film begint krijgen we nog een stukje CBC-nieuws waaronder een samenvatting van de laatste ijshockey wedstrijden (wat hier simpelweg 'hockey' heet). Lekker belangrijk!
Ik heb me net geïnstalleerd om te gaan slapen (12:30u Nederlandse tijd) als mijn avondeten wordt gebracht. Als vliegende reiziger bevind je je in een soort tijdsvacuüm; je hebt geen benul van plaats of tijd, je slaapt af en toe een uur, dan krijg je weer wat hapjes voor gezet die je braaf op eet, maar echt honger krijg je niet van een hele dag een beetje hangen. Het is erg donker buiten mijn raam, en af en toe zijn er wat lichtjes te zien ver beneden. Dat moet Quebec zijn. Dan komen er wel erg veel lichtjes in beeld: Toronto. We zijn er!
Eenmaal geland ga ik vrij vlot door de immigratie en gniffelend loop ik met mijn felbegeerde werkvergunning naar buiten. Omdat ik door de vertraging pas om 01.30u aankom heb ik de laatste bus naar de stad gemist en moet ik een taxi nemen.
Onderweg valt me op hoeveel het hier op het eerste gezicht op Nederland lijkt: de universele bedrijventerreinen met blokkendozen langs de weg. Anders zijn wel de vele wapperende vlaggen met de Maple Leaf; op 1 gebouw stonden er zelfs een stuk of 10. Nu moet ik zeggen, het is ook best een mooie vlag, maar je kan overdrijven.
Het beste van reizen is het "wauw, te gek"-gevoel op het moment dat je aankomt in een nieuwe stad. De CN Tower, de Skydome, de Air Canada Centre (let op de spelling!) en de straten met wolkenkrabbers die mij aan New York doen denken.
De chauffeur spreekt Engels met een zwaar Arabisch accent en weet de weg niet zo goed. Gelukkig heb ik een kaartje bij me waar het hostel op staat aangegeven en samen komen we er wel uit.
Het is inmiddels diep in de nacht als ik mijn stapelbedje in klim.
Vanwege de jet-lag ben ik om een uur of 6 weer wakker. Een blik uit het raam van mijn hostel en ik kijk zo tegen de CN Tower aan (het hoogste vrijstaande gebouw ter wereld). Leuk uitzicht wel.
Het hostel waar ik zit in hartje downtown is best relaxed. Precies zoals een hostel moet zijn. Maar the Canadiana is natuurlijk niet voor niets uitgeroepen tot beste hostel in Noord-Amerika.
Ik ga nu even wolkenkrabbers bekijken.
Liefs uit Toronto!
Toronto deel 1
29 april 2006
Ik heb gisteren de hele dag door de stad gewandeld.
Ik was pas een paar meter de straat op gelopen toen ik dacht: "Mmm, toch wel frisjes, misschien maar even een extra trui aantrekken". En ook maar een sjaal. Het was stralend weer (felle zon, blauwe lucht), maar ik schat dat het zo'n 10 graden was. De rest van Toronto liep in zomerbloesjes-en jasjes rond, maar ik vond het hartstikke koud!
Ik had de hele dag een erg "wauw, ik ben in Canada"-gevoel. Maar wat wil je, ik bedoel, WAUW, ik ben in CANADA!
Ik heb vooral zomaar wat gewandeld en fotootjes gemaakt van het stadsleven. Ik ben naar de CN Tower gelopen, daarna naar de Waterfront aan Lake Ontario, door Yonge Street in het business district (volgens het Guinnes Book of Records de langste straat ter wereld), een koffie gedronken in Starbucks, die hier op bijna elke hoek zit (en waar de kleinste koffie "tall" heet, wat logisch is want in Nederland zouden wij dat "groot" noemen), op zoek naar een boekwinkel in het Eaton Centre beland, wat een grote deftige mall is met nep-Canadese ganzen hangend aan het glazen plafond, genoemd naar Mr. Eaton, de uitvinder van de postorder catalogus in 18-zoveel.
Tegen kinderbedtijd in Nederland (15.00u) begonnen mijn ogen een beetje dicht te vallen, dus ik probeerde terug naar het hostel te lopen om een middagdutje te doen. Maar dat lukte niet zo erg, want er was zoveel te zien. Ik kwam langs Nathan Philips Square (waar in de winter een ijsbaan) is naast 2 halfronde wolkenkrabbers en de oude City Hall, en een oude Victoriaanse kerk. Bovendien weet ik niet of het komt doordat de straten in een grid-patroon zijn aangelegd, maar het is supermakkelijk om je weg te vinden. En anders hoef je alleen maar naar de lucht te kijken waar de CN Tower is: daar is het zuiden.
Toronto is echt een mengelmoesje van oud en nieuw. Anders dan in Amsterdam, waar de ouderdom en bouwstijl van de gebouwen vooral wijkgebonden zijn, staat hier alles door elkaar. Het resultaat is dat achter de meeste oude gebouwen een moderne flat opdoemt. Dat contrast levert wel erg mooie foto's op, vind ik.
Ik vind Toronto erg relaxed en dat komt denk ik doordat het veel minder druk is op straat dan in andere grote steden zoals Londen of Parijs, en zelfs rustiger dan Amsterdam. Waar al die 4 miljoen inwoners dan zijn...? Gelukkig ook geen busladingen Japanners of Italianen die de stoepen blokkeren. Ik heb alleen bij de CN Tower een handjevol Amerikaanse en Canadese toeristen gezien.
Nog wat verdere observaties: het is me nu wel duidelijk dat ze erg van hun Maple Leaf houden. Ik vermoed om zichzelf en anderen er aan te herinneren dat ze GEEN Amerikanen zijn. En dat lijkt te kloppen, want het cliché dat in Amerika alles groter is, waaronder de mensen en de auto's, lijkt hier wel mee te vallen: de mensen zien er allemaal best wel "normaal" uit, al zijn ze wel een stukje kleiner dan in Nederland. Ik heb zelfs de indruk dat ik met mijn 1.63m vrij gemiddeld in lengte ben. En ik heb nog maar weinig American-style-dikke mensen gezien.
Er zijn hier zoveel immigranten uit alle hoeken van de wereld, die allemaal hun eigen accent meebrengen, dat je eigenlijk helemaal niet zo op je uitspraak hoeft te letten. Misschien ook één van de redenen dat ik me erg thuis voel hier.
Er is daarentegen wel een typisch "Canadees dialect". Je hoort het verschil met de zuiderburen vooral in woorden als "out and about" wat men hier dient te zeggen als: oot and aboot. Ook het veelvuldige gebruik van het woordje "eh" ipv het Amerikaans "huh", als in "It's cold, eh?" De typisch Amerikaanse "southern drawl" zul je hier niet horen, godzijdank!
Na mijn middagdutje ben ik er nog even op uit gegaan om een pizza te eten bij PizzaPizza. Het was rond 20.30u, maar het uitgaansleven begon al op gang te komen. Joh! Rare jongens, die Canadezen!
Ik ga vandaag naar Fort York, waar Toronto is ontstaan, en China Town. Morgen meer!
Toronto deel 2
30 april 2006
Ik heb weer eens schaamteloos lopen genieten gisteren.
Eerst naar Fort York. Volgens de Rough Guide ongeveer 20 minuten wandelen. Ik vond dat ik inmiddels zo'n feilloos richtingsgevoel had ontwikkeld dat ik het wel grotendeels zonder kaart af kon. Affijn, anderhalf uur later...
Het fort mag eigenlijk geen fort heten. Het is niet meer dan een aarden wal waarbinnen een aantal houten barakken en een paar verdwaalde kanonnen. Maar ik kwam natuurlijk ook voor een geschiedenislesje. En die heb ik gekregen. Want binnen in elke barak was een tentoonstelling. Omdat ik via de achteringang binnen was gekomen en dus achteraan begon was het een beetje een hak op de tak verhaal, en bovendien mis ik wat achtergrondkennis over de Noord-Amerikaanse geschiedenis, maar uiteindelijk heb ik er het volgende van begrepen:
Fort York is gesticht door generaal Simcoe in 1793, als post om Upper Canada (nu Ontario) te beschermen tegen de expansiedrift van de VS, die zojuist onafhankelijk waren geworden (Canada bleef nog onderdeel van Groot Brittannie tot 1867). De plek was uitgekozen vanwege de strategische ligging aan de kust van Lake Ontario, op de plek waar een schiereiland een beschutte baai vormde met een makkelijk te verdedigen ingang. Het fort is twee keer door de Amerikanen aangevallen over water, tussen 1812 en 1815. De eerste keer werd het fort door de VS veroverd en vernietigd. Nadat het later weer was opgebouwd kwam er opnieuw een aanval die ditmaal werd afgeslagen. Veel Indianen vochten mee aan de kant van Canada, omdat Canada wel hun rechten op land erkende, in tegenstelling tot de VS. Ook veel zwarten waren naar Canada gevlucht, omdat daar de slavernij veel eerder werd afgeschaft dan in de VS, en vochten mee in het leger.
Enkele kilometers van het fort vandaan was een kleine nederzetting, York, die lang erg klein bleef vanwege de afgelegenheid in de wildernis. Pas nadat de spoorlijn vanaf Montreal was gebouwd ontwikkelde deze zich tot de stad die nu Toronto is (wat een indiaanse naam is die 'ontmoetingsplek' betekent).
Op dit moment ligt Fort York door de uitbreiding van de waterkant al niet meer aan de kust, maar ingeklemd tussen de treinsporen en de Gardiner Express Way.
Daar zijn alle dikke mensen dus! Op Spadina Avenue! Ik lees de Globe and Mail in de Starbucks en zie er heel wat voorbijhobbelen. De Globe and Mail is de beste krant van Canada, laten we zeggen de enige echte krant tussen de tabloids zoals de Toronto Sun. Maar alles is relatief, eh? Het buitenlandse nieuws begint pas op pagina 13. Ach wat wil je, als je zo'n groot land bent, heb je ook minder met de buitenwereld te maken. Behalve met de VS dan, vanwege de handel; de softwood lumber deal is groot nieuws op dit moment.
Verder noordwaarts over Spadina Avenue kom ik in Chinatown terecht. Zelfs de straatnaamborden zijn ondertiteld in het Chinees. De straten staan vol met kraampjes met exotische etenswaar en videobanden van Chinese vechtfilms.
Maar mijn oog valt al snel op een Victoriaans gebouw met torens in de verte, waarvan ik vermoed dat het bij de University of Toronto hoort (ik heb de avond tevoren de kaart bestudeerd). En dat blijkt zo te zijn. Daarachter strekt zich een enorme campus uit, het ene na het andere Engels aandoend gebouw, begroeid met wingerd, omgeven door stille parken met eekhoorns op het gras, en binnenpleinen met bogengallerijen. Op een dikke houten deur met ijzerbeslag staat "Junior Common Room". Uit een open raam met ruitjes klinkt vioolmuziek. Denk Eton, denk Hogwarts.
Potverdorie, je zal hier maar studeren. Ik wordt er stil van.
Ik kom uit op Bloor Street, nog zo'n verkeersader van belang en langs de Royal Ontario Museum (ROM), een gigantisch Renaissance gebouw vergelijkbaar met de British Museum. Daar zal ik zeker nog heen gaan, als ik de kans krijg.
Op de terugweg nog een keer langs Bay Street gelopen, me nog even vergapen aan de wolkenkrabbers in het business district.
Vandaag ga ik met de Greyhound naar Owen Sound, een rit van 3,5 uur waar ik me nu al op verheug (lekker uit het raam kijken!), alwaar ik wordt opgehaald door Stéphane Menu of Ron Baker van BPBO (de Bruce Peninsula Bird Observatory).
Ik heb al bijna 70 foto's gemaakt (hoera voor de digitale camera!) maar in het hostel kan ik ze niet op de computer zetten.
Later!
Van Toronto naar de Bruce
1 mei 2006
De Greyhound naar Owen Sound rijdt eerst langs de Toronto suburbs: Engels aandoende rijtjeshuizen met rommelige tuintjes, dan een industrial wasteland, met de Ontario Food Terminal, een overstapstation voor groenten en fruit, en tientallen Tim Horton's, Wendy's, Pizza Hutten, Canadian Tires (de stoere-mannen-winkel van Canada), en nog zovele fastfood en hardware stores. Zelfs een tandarts, fitnesscentrum en een dierenarts gezien in het niemandsland langs de snelweg.
Dan de countryside. Langzaam glooiende heuvels met kale akkers en weilanden met paarden, eenzame boerderijen met die typische roodhouten schuren met 4-hoekige daken. Verder westwaarts beginnen er meer heuvels en bomen in het landschap te komen, tot een afgevlakte versie van zuid Schotland. Af en toe een berken-dennenbos en witkoude beken over rondgeslepen rotsen.
De lange rechte weg daalt heuvelafwaarts Owen Sound in, alwaar ik bij de terminal wordt opgehaald door Stéphane, een Fransman die sinds een aantal jaar hoofd van het veldstation is, en buiten het vogelseizoen in Quebec City woont. Mijn aankomst blijkt goed getimed te zijn, want er was die dag een vergadering van BPBO mensen net buiten Owen Sound. Als we daar aankomen zijn ze frisbee aan het spelen. Frisbee is dus een teamsport met regels vergelijkbaar met voetbal. Het is een beetje lastig spelen als je de spelregels maar half kent, maar ik heb ze wel overtuigd dat ik erg goed ben in voetbal (wat je hier uitspreekt als "soccer" en niet als "football" ).
Ik heb in ieder geval ook Ted Cheskey ontmoet, voormalig directeur van BPBO, en Ron Baker, 40 jaar geleden geimmigreerd, maar nog steeds een echte Engelse gentleman.
We gaan eerst boodschappen doen bij No Frills, een grote low-budget supermarkt, een soort Franse supermarché. Ik krijg $8 per dag om mijn eigen eten te kopen. Omdat het huisje zo afgelegen ligt doet Stéphane normaal boodschappen voor 2 weken ineen. Gelukkig is dat deze keer niet nodig, omdat we halverwege de week nog een aantal andere vrijwilligers moeten ophalen, want aan zo ver vooruit plannen moet ik wel even wennen.
We rijden de Bruce Peninsula af (of op?) en zien vooral veel boerderijen, bomen, ground hogs (marmotten), een skunk (plat) en een raccoon (ook plat).
Onderweg krijg ik van Stéphane en Ron een lesje toeristische informatie. De Bruce Peninsula is onderdeel van de Niagara escarpment, wat zoveel wil zeggen als dat dit hetzelfde rotsblok is als dat waar de Niagara Falls over stromen, een kilometertje of 500 hiervandaan. De bodem is zo rotsachtig dat de palen van de electriciteitsmasten in bakken met stenen staan, omdat ze niet in de grond geslagen kunnen worden. De Bruce heeft twee nationale parken, 42 soorten orchideeën, een populatie van 100-200 zwarte beren, een 780 km lang wandelpad (the Bruce trail), en de mooiste zonsondergangen en sterrenhemels van zuid Ontario. Klinkt goed, eh?
Na het laatste dorpje, Dyers Bay, aan de rotsachtige kust gaan de laatste 20 minuten over een gravelweg door het bos. Langs de weg loopt ook de electriciteitsdraad die het huisje voorziet van stroom. Vorig jaar hadden de bevers in het bos een boom omgeknaagd die op een van de electriciteitsdraden was gevallen, en als gevolg daarvan het huisje een paar weken zonder stroom kwam te zitten. Ook hebben ze een mooie dam gebouwd over de weg, zodat die gedeeltelijk overstroomd is. Heel handig.
Ons huisje is gelegen aan de kust van Georgian Bay (het oostelijk deel van Lake Huron) en kijkt uit over het Wingfield Basin (een beschutte baai), met daarachter de beboste rotsen van het schiereiland.
Bos, water, rotsen, bevers, beren, stilte. Dit is Canada zoals Canada bedoeld is.
Zijn jullie al jaloers? Nog niet? Wacht maar...
A bird in the hand
4 mei 2006
De lente is hier op het schiereiland nog niet zo ver gevorderd als in zuid Ontario, het grootste deel van de loofbomen is nog kaal. De zon schijnt fel, maar reken maar dat ik nu weet wat 'wind-chill' betekent!
We staan elke dag om 5.15 op, omdat we om 5.45 de 15 mistnetten openen die in het bos achter het huisje hangen. Elk half uur lopen we ze langs en nemen de vogels die erin zijn gevlogen mee naar het 'banding lab'. Daar worden ze gewogen, gemeten, op leeftijd geschat, geringd en weer losgelaten. Dit doen we tot 12 uur. Daarna doen we nog observaties van de vogels die langs komen vliegen. Dat waren onder andere turkey vultures, sharp shinned hawks, red tailed hawks, bald eagles, en allerlei kleine zangvogeltjes. Vanmorgen zat er bovendien een sneeuwuil aan de overkant van het water!
Ik ben erg hard bezig met vogels leren, want ik begon natuurlijk bij niveau 0.1. Maar ik merk dat het nu echt begint te komen. Over 6 weken...ken ik ze gewoon allemaal!
Het is hier echt heel mooi en de mensen in Dyers Bay en Tobermory zijn erg vriendelijk. Je merkt ook wel dat het leven hier langzamer gaat, men groet elkaar en maakt makkelijk een praatje. Zoveel nieuwe mensen komen ze hier natuurlijk niet tegen!
Vandaag is een Quebecse studente aangekomen; de enige echte Canadees van ons bescheiden gezelschap, maar degene die het slechtste Engels spreekt. Het huisje dreigt te klein te worden als er straks nog meer vrijwilligers bijkomen...
Het regenachtige-zondagmiddag-gevoel
12 mei 2006
Nu we met zijn 3-en zijn, kunnen we om en om uitslapen tot 6.00 uur (wow! uitslapen tot 6.00 uur!). Het werk is niet zwaar, maar toch ook weer wel. We werken in principe 7 uur per dag, 7 dagen per week. Ongemerkt loop je een kilometer of 10 per dag, elk half uur alle netten langs, en als het een drukke dag is met veel vogels heb je tussendoor nauwelijks tijd om te ontbijten of je koffie op te drinken voor die koud is (hoera voor de magnetron!). Ik begin te leren de vogels uit de netten te halen (eerst de pootjes, pootjes vastpakken met twee vingers, dan de vleugels, dan overschakelen naar de ‘bander’s grip’: twee vingers rond de kop, dan het net rond de kop). Het is lastig, omdat je geen vleugeltjes of pootjes wilt breken, maar je ze wel zo stevig moet vasthouden dat ze niet wegvliegen, terwijl die beestjes fladderen en naar je vingers pikken. Oefening baart kunst, laten we maar zeggen.
Naast het vangen en ringen van vogels doen we ook een census van wat we zien, en dat is veel! Vooral veel warblers, kleine kleurige zangvogeltjes, en vele soorten mussen. We zagen laatst een Europese Huismus en een Lark Sparrow, hier beide heel zeldzaam. Ook goudvinken, honderden Blue Jays, een enkele visarend, eenden, zaagbekken (Common Mergansers) en de Common Loon (een ijsduiker die de 1 dollar-munt siert, die daarom ‘loonie’ genoemd wordt).
Ik zat laatst op de veranda en ik werd bijna aangevallen door een kolibrie (Ruby Throated Hummingbird): stel je het geluid voor van een hele grote bromvlieg die op je af komt snellen. Ook zit hier een paartje ijsvogel (Belted Kingfisher) dat al kek-kek-kek-end over het water op en neer vliegt. Bovendien hebben we twee families van Canadese Ganzen rondwaggelen, waarvan de kuikens een paar dagen geleden zijn uitgekomen. Heel schattig.
Bijna elke avond is er een van ‘onze’ bevers te zien, zwemmend in het water of knabbelend aan een boomstronk.
Ik begin al een echte vogelaar te worden; er staan al behoorlijk wat vinkjes in mijn vogelgids en het begint echt een beetje op postzegels verzamelen te lijken. Er is al een behoorlijk aantal soorten dat ik in één oogopslag kan herkennen. In ieder geval al meer dan de gemiddelde Canadees, merkte ik laatst (wat mijn ego erg goed doet).
Er zijn hier twee huisjes: het huisje dat ik deel met Stéphane en Aurelie, wat niet meer is dan een 2-slaapkamer cottage, en de Grebe Lodge, waar Emily verblijft, een Canadese van de Toronto Wildlife Centre, die gedurende de zomer werkt aan een captive breeding recovery programma voor de Eastern Loggerhead Shrike op het land van een boerderij in Ferndale. De Grebe Lodge wordt regelmatig verhuurd aan natuur-groepen van maximaal 12 personen, wat de voornaamste bron van inkomsten is voor de Bird Observatory (zij betalen mijn eten dus!), naast donaties etc. De gasten komen vaak nieuwgierig kijken bij het ringen.
Ondanks de meer zuidelijke ligging t.o.v. Nederland wil het nog niet echt warm worden hier. De temperatuur varieert tussen 8 en 18 graden (overdag). Ik heb mezelf standaard ingepakt in verschillende lagen t-shirts en truien en dat houdt me op temperatuur. We hebben naast de houtkachel niet echt een verwarming, dus als het buiten koud is, is het dat binnen ook.
Desondanks beginnen de berken inmiddels langzaam maar zeker groen uit te lopen.
Als het regent of erg hard waait moeten we de netten voortijdig sluiten. En dan duren de dagen erg lang. We luisteren dan veel naar CBC Radio 1 (“This is As it Happens with Carol Off and Barbara Budd... ding ding dada daaaa..." ).
We hebben een groot deel van het weekend poker zitten spelen met Al, een Canadese vrijwilliger die regelmatig een weekend over komt uit Waterloo, Ontario (niet België ).
Vandaag was ook weer zo’n dag. Stéphane heeft crepes gebakken met maple syrup en we hebben met zijn vieren voor de houtkachel zitten lezen. Errrug knus!
Noise pollution, eh?
25 mei 2006
Gisteren op “The World at Six”: noise pollution. De inwoners van New York en Toronto worden letterlijk ziek van het lawaai van het verkeer, het uitgaansleven, de bouwvakkers en de buren, vanwege de voortdurende lichamelijke stress die het veroorzaakt.
Niet een probleem gebonden aan Noordamerikaanse steden. Nog niet zo lang geleden werd ik dagelijks geplaagd door landende vliegtuigen, studentenfeestjes, muziek van onderburen, huisgenoten met bezoek op zondagochtend…
Ahhh…
Ik mis de stad nog geen seconde. Hier slechts het geruis van de wind in de bomen. De branding op het strand. Het “feebie-feebie” van de Eastern Phoebe in de vroege morgen en het “ di-da-dee” van de Black Capped Chickadee, de roep van de Blue Jays en het geratel van Chipmunks.
Alleen in het weekend komen er enkele toeristen bij de vuurtoren aan de overkant van Wingfield Basin, of met bootjes in de baai. Doordeweeks is er van hier tot Dyers Bay geen andere levende ziel dan de Junipers, de Maple Trees, de Lakeside Daisies, de bevers, de beren en de vogels.
Er gaat niets boven kleine genoegens. Er is weinig heerlijker dan het gepruttel van de koffie om 5 uur in de morgen, of het geknetter van een vers houtblok in het vuur, als het buiten guur en donker is en de thermometer 4 graden Celcius aanwijst.
Ja, het is mei, en het sneeuwde deze week in Sudbury, aan de noordkust van Lake Huron, nog geen 100 km hiervandaan.
Maar toen sloeg het weer om! De laatste twee dagen waren een gekkenhuis. We hebben met z'n drieën 185 vogels geringd in twee dagen.
Een vogel uit een net peuteren is een soort puzzel. Hij moet eruit zoals hij er in is gegaan, en als hij rondgedraaid en over de kop in twee pockets tegelijjk verstrikt zit, moet je erg goed kijken waar je naar toe moet werken.
Maar mijn vingers worden zekerder en mijn ogen scherper.
De schattigste vogels die we vangen zijn de kolibries, met hun iridiscerende roze-rode keel. Ze zijn zo klein dat ze niet worden geringd, maar ze vliegen meerdere keren per dag in de netten, een jammerend “mee-mee-mee” makend zodra je ze aanpakt. Soms zijn ze erg verstrikt en hebben in hun geworstel om los te komen zoveel energie verloren dat ze doodstil in je hand liggen. We hebben een kolibrie-voeder gevuld met suikerwater, wat ze weer op weg helpt. Ik had er laatst een die wel 5 minuten nodig had om bij te komen. Bizar hoe je dat kleine lijfje langzaam maar zeker weer tot leven voelt komen in je hand.
Het is onmogelijk de kleurigheid van de kleine warblers in woorden te beschrijven. Zelfs de tekeningen in de vogelgids doen geen recht aan het goudgeel en oranje van de Yellow Warbler, het contrasterende zwart, rood en oranje van de American Redstart, het blauw en geel van de Canada Warbler. Het is als een ontplofte regenboog van vogels, zo klein en dapper op reis naar hun broedgebieden in de boreale bossen ten noorden van hier.
Op naar Ottawa!
14 juni 2006
Het is fascinerend om te zien hoe een plek verandert met de seizoenen. Was het in mei tijdens heldere dagen met zuidenwind soms een gekkenhuis met migrerende vogels, de laatste 2 weken in juni waren erg stil, en wat we vingen waren voornamelijk recaptured Redstarts en Red Eyed Vireos. Het was duidelijk dat de grootste migratiegolf geweest was, en tijdens de censusronde, die ik elke ochtend van 6.30 tot 7.30 deed (een uur na zonsopkomst, en anderhalf uur na het openen van de netten om 5 uur), hoorde je elke dag dezelfde vogels op dezelfde plaats, wat betekent dat ze op hun territorium zitten en hier een nestje gaan bouwen. Ook de soortensamenstelling van vogels veranderde geleidelijk over de tijd. Over de 6 weken dat ik op de Bruce Peninsula heb gewerkt waren er duidelijke pieken van Sharp Shinned Hawks, Broad Winged Hawks, Black Capped Chickadees, Myrtle Warblers, Mourning Warblers, American Redstarts, Red Eyed Vireos en Cedar Waxwings.
Op 12 juni breken Al en ik de netten af en sluiten het veldstation voor de zomer.
Ik heb heel wat soorten leren kennen, niet alleen bij zicht maar ook bij geluid, ben vrij goed geworden in vogels uit netten halen, en heb ook leren ringen. Ik heb bevers, chipmunks, white tailed deer en snow shoe hares gezien, en verschillende soorten slangen (waaronder zwemmende waterslangen), monarch vlinders, en sporen van zwarte beren en puma's. Ik heb gekanoot, gezwommen in water van 10 graden, wandelingen gemaakt over het kiezelstrand, door het bos met sugar maples, papierberken en spruces, en naar de top van Middle Bluff geklommen, waar je een mooi uitzicht hebt over de kust en de bossen. Ik heb allerlei vogelaars en biologen ontmoet, ijs gegeten in Tobermory, in boekwinkels gesnuffeld in Owen Sound, curry gegeten in de Rocky Raccoon in Dyer's Bay, poker en Set gespeeld met Stéphane, Emily en Al. Het was een mooie tijd en ik ben blij dat ik in de herfst terug kan komen, want er valt nog zoveel te leren!
Nu in twee etappes (via Toronto) op weg naar Ottawa, de hoofdstad van Canada aan de Ottawa rivier, de grens tussen Ontario en Quebec.
Op de uren-en urenlange Greyhoundrit (er is niet eens een fatsoenlijke snelweg tussen Toronto en Ottawa) valt het me weer eens op hoe groen het hier is. Zelfs vlak buiten Toronto (buiten de eindeloze suburbs) bestaat het glooiende land voornamelijk uit bossen en boerderijen. Wij Hollanders noemen dat natuur. Canadezen noemen het hier de Golden Horseshoe (de randstad van Ontario).
Tussen Toronto en Ottawa: eindeloze bossen en meren en rotsen, slechts af en toe onderbroken door cottages of een camping. En dit is nog niks vergeleken bij de wildernis van het noorden. Ik realiseer me dat ik geen idee heb hoe echte wildernis er uit ziet. Schokkend eigenlijk...
De mens heeft zijn wereld getransformeerd tot een tuin, een park, een dierentuin voor mensen.
Het wildere landschap heeft een impact op de mensen die er wonen. De pioniersmentaliteit is hier nog prominent aanwezig. Jagen en vissen zijn immens populaire hobbies, en velen bouwen hun eigen huis of cottage. Dat er nog zoveel natuur is, is niet zozeer te danken aan het milieubewustzijn van de Canadezen, als wel dat er zo weinig Canadezen zijn (slechts 30 miljoen), het land zo immens groot is (250 keer Nederland), en het grootste deel daarvan onbewoonbaar is door het barre klimaat. Er zijn plannen om de boreale bossen van Noord Ontario te ontsluiten ten behoeve van de bos-en mijnbouw. Er zijn nu geen wegen in dat deel van de provincie, één van de laatste onaangetaste boreale bossen ter wereld en thuiswereld van de kariboe, die door habitatfragmentatie al uit het zuiden van de provincie is verdreven in slechts een paar honderd jaar.
Ik ben nu twee dagen in Ottawa, waar ik even ga relaxen, voor ik als WWOOF-er ga werken bij de Algonquin Tea Company in Golden Lake (tussen Algonquin Park en de Ottawa Rivier). Daarover later meer!
Ottawa
24 juni 2006
Men moet nooit op een eerste indruk af gaan, zegt men, maar zelfs na twee dagen doet Ottawa het toch net niet voor mij.
We waren bij de busterminal voor ik goed en wel in de gaten had dat we het stadscentrum naderden, en om bij het hostel te komen moest ik me door een straat met tatooshops en punky tieners waden en langs een twintigtal verlopen zwervers voor de deur van The Salvation Army. Gelukkig is het hostel erg knus en huiselijk en wordt ik hartelijk welkom geheten door Martin, de eigenaar.
Ottawa was slechts een houthakkersdorp toen de Britse Queen Victoria in de 1850's besloot er de hoofdstad van de kolonie te vestigen, vanwege zijn strategische ligging op de grens van Lower en Upper Canada (nu Quebec en Ontario), en niet vanwege de mooie kleuren van het water, zoals de legende gaat. De sfeer van de stad doet nog steeds meer aan een lumberjack town denken dan aan een sjieke hoofdstad. Downtown Ottawa bestaat uit 4 straten met pubs en een bloemenmarkt, en de rest van de stad is een ratjetoe van sfeerloze betonblokken.
Dat wil niet zeggen dat Ottawa geen interessante sights heeft, maar ze bevinden zich voornamelijk aan weerszijden van de Ottawa rivier: Parliament Hill, met de Victoriaanse/neo-Gothische parlementsgebouwen, even verderop Chateau Laurier, één van een keten van Railroad Hotels die tijdens de hoogtijdagen van de CPR (Canadian Pacific Railway) ontstonden naast belangrijke stations op het lange treintraject van oost naar west. Het station is nu in gebruik als conferentiecentrum, maar het was de trein die centraal en west Canada bereikbaar maakte voor immigranten, voornamelijk uit Scandinavie, Duitsland en Oost Europa, die zich tussen 1896 en 1913 massaal vestigden in de prairieprovincies Manitoba en Saskatchewan. Dat was de tijd dat de gigantische houten graansilo's verrezen aan het spoor, waar het graan werd bewaard voor het per trein naar het hongerige Engeland werd verscheept.
Naast het Chateau Laurier maakt een serie van sluizen een verbinding mogelijk tussen het Rideau Canal en de tientallen meters lager gelegen Ottawa rivier. Het kanaal, tussen 1826 en 1832 over een afstand van 180 km door duizenden mannen met bloed, zweet en tranen met de hand gegraven door granietbodem en moerassen, van Ottawa naar Kingston, moest dienen als onderdeel van een militaire verdedigingslinie tussen Montreal en Toronto ten tijde van de Brits-Amerikaanse vijandigheden.
Aan de andere kant van het kanaal, op Nepean Point, kijkt een standbeeld van Samuel de Champlain uit over de stad en de rivier. De Franse ontdekkingsreiziger was de eerste die in 1605 de St Lawrence rivier en de Ottawa rivier in kaart bracht in opdracht van de Franse koning.
De historische significantie van deze plek doet me meer dan de stad zelf.
De tweede dag zet ik mijn eerste stapjes in Quebec (la belle province!), als ik de rivier oversteek naar Gatineau om een bezoek te brengen aan het Canadian Museum of Civilisation (of beter gezegd: La Musee Canadien des Civilisations), alwaar ik een goed overzicht krijg van de geschiedenis van Canada en de First Nations (de politiek correcte term voor wat vroeger de eskimo's en d'indianen genoemd werden).
Ik zou hier nog hele pagina's over vol kunnen schrijven maar ik zal dat jullie besparen voor nu.
Ik loop een beetje achter, maar in de volgende post zal ik schrijven over de boerderij waar ik nu ben. Een ding kan ik al wel verklappen: het is hier the middle of frickin' nowhere en we worden dagelijks verorberd door ziljoenen steekbeesten en een genadeloze vochtige hitte.
Maar de overweldigende sterrenhemel maakt alles meer dan goed! Holy crap!
All creatures, great and small...
3 juli 2006
Ik heb volgens Kevin heel wat karma-punten verdiend door alle mosquitos, black flies, horse flies en deer flies die ik heb platgeslagen. Deer flies en horse flies, vermoed ik, zijn zo genoemd omdat ze tanden hebben groot genoeg om herten en paarden in één hap te verorberen! 24 uur per dag zoemende en stekende vliegen om je heen, je zou gaan denken dat het beter is de natuur aan de natuur over te laten en als mens veilig in de stad te blijven!
Kevin en Marissa, de andere wwoofers, zijn een koppel uit Ottawa, en maken het leven hier draaglijk door hun vrolijke gezelschap. We doen 7-8 uur per dag klusjes in de groententuin van een hippiestel op blote voeten, zoals groenten planten, wieden, compost en hooi strooien tegen onkruid, en kruiden oogsten voor de thee (ik ben bij de Algonquin Tea Company, vandaar). In ruil daarvoor krijgen we onderdak (een bed op de zolder van de schuur), eten (voornamelijk bonen, linzen en rijst), en een compost-wc (helaas zonder hartje in de deur). Er is ook geen douche, maar een zelfgebouwd hokje waar ik me op Indonesische wijze een mandi neem (gooi met pannetje koud water over het hoofd), en een donkergroene poel met bloedzuigers om in te zwemmen.
Bij een temperatuur van 34 graden en een luchtvochtigheid van 275% (de stoom hangt bij tijd en wijle in de lucht) de hele dag in de brandende zon werken... dan wil je wel eens bijna van je houtje gaan en terugverlangen naar de oerhollandse regenachtige zomermaanden!
Onze laatste avond brengen we door bij de buren, in een boerderij een paar kilometer verderop, voor een heuse dinner-buffet-party van yoga-volgers, die zo mogelijk nog meer hippie-esque zijn dan onze gastheer-en vrouw. Ze zingen zelfs voor het eten! Ik krijg het voor elkaar iedereen te verslaan met een bordspel dat een miniatuurversie is van curlen, en aan een dame de vraag te ontlokken: "Kom je uit Quebec?"
Na 2 weken houd ik het voor gezien en vlucht een lang weekend naar Montreal. Mon Dieu! Je crois que suis en France!
Ik heb Kuifje (TinTin) in het Frans gekocht en een dictionnaire en ben nu ijverig Frans aan het lezen. Ik begreep uit La Presse dat het Nederlandse kabinet is gevallen? (ik lees de Franstalige krant, geloven jullie dat?!).
Anyway, ik wil al een hele tijd Frans leren (beter gezegd: het leerproces overslaan en Frans SPREKEN!), en nu is het moment daar, geloof ik. Montreal is een goede stad om te beginnen met oefenen, want iedereen spreekt hier ook Engels. Dat zal anders zijn op het platteland. Ik vertrek morgen voor twee weken naar een schapenboerderij aan de voet van de Mont Tremblant: La Ferme de la Butte Magique! Klinkt dat goed, of wat?
En daarna: 3 weken naar Alberta!
Schaapjes tellen
21 augustus 2006
Het is best cool om schapen te melken met de hand, en o, wat een goede schapenkaas is het resultaat!
Samen met Gabriëlle, een 17-jarige Quebeckse, die al snel de rol van mijn kleine zusje op zich neemt, voeren we elke ochtend de kippen en de varkens, melken de schapen en werken in de groententuin. Biologisch-dynamisch gaat het hier, maar excuseer mij, ik geloof niet in astrologie! ‘Vandaag staat Saturnus in Waterman, dat is een waterteken, dus het is een dag voor de bladeren.’ Ik: ‘Waarom dan niet voor de wortels?’ wat mij logischer leek (even het waarom van de invloed van de Griekse mythologie op het wel en wee van de plantjes daargelaten). Hee, nou geen lastige vragen stellen he?!
Het eten op de schapenboerderij is goed, en het uitzicht ook, maar dat vermaledijde Quebecois! Men kan net zo goed Russisch praten! Ik zet al mijn hersencellen in, maar ik versta er helemaal geen letter van! Consequently zijn er nogal wat misunderstandings tussen mij en Maude (als iemand met "don’t leave there" "don’t stay there" bedoelt, en mij consequent de schuld geeft van het niet begrijpen, tsja...). Om te beginnen stap ik in de verkeerde plaats uit de bus (iedereen snapt toch dat Mont Tremblant Ville eigenlijk Saint Jovite heet???). Bovendien was me de eerste dag verteld dat we werken van 7.30 tot 14.00, en dat je ‘s middags wel mag werken, als je wilt, maar het hoeft niet. Kijk, ik ga niet harder werken dan nodig he (ik krijg ook niet betaald, anders dan food and board). Maar ik stond wel even met mijn oren te klapperen toen Maude na een week boos aan me vroeg of ik wel geïnteresseerd was in de boerderij, omdat ik er ‘s middags altijd vantussen was. Huh? Me no comprendo. Die pet was ook al niet zo hoog meer toen we een groep Blue Jays zagen en Maude stellig bleef volhouden dat het Martin Pecheurs (ijsvogels) waren. Excusez-moi, volgens mij ken ik mijn Blue Jays (ik heb er honderden geteld op Cabot Head, als er 1 vogelsoort is die ik als een stipje aan de horizon in een oogopslag herken... afijn...). Als iemand zo koppig in haar domheid wil volharden ga ik er niet mee in discussie hoor.
Anyways, na anderhalve week barst de bom, en een sip kijkende Gabriëlle achterlatend, zoek ik mijn heil in de Auberge de Jeunesse, vanwaar ik een paar dagen lange wandelingen door het Parc du Mont Tremblant gemaakt heb en ongestoord vogels heb kunnen kijken.
Ook in Quebec is het klimaat bruut! Zo heet heb ik het nog nooit gegeten! Het lijkt wel een Turks stoombad en mijn bril wil nog wel eens spontaan beslaan. Benen veranderen in pudding en rugzakken in lood. Het bos dampt na een regenbui als een tropisch regenwoud.
Ik sta op een ochtend in het hostel lekker anoniem mijn fles Spa Blauw bij te vullen aan de kraan, als er een groep Belgen op een georganiseerde avontuurlijke reis binnenkomen. Zeker en vast tof, maar weer Nederlands praten, dat valt niet mee he?!
Via Montreal en Toronto vlieg ik naar Calgary voor een rendez-vous met Stéphane voor een tocht door de prairies van Alberta en Saskatchewan. Stay tuned!
Het wilde westen
22 augustus 2006
De prairies. Niet veel Canadezen, laat staan Nederlanders, nemen de moeite ze beter te leren kennen. Het gezegde gaat dat het merendeel van de reizigers over de Trans-Canada Highway naar Calgary er de voorkeur aan geven ‘s nachts te rijden, omdat dan het uitzicht beter is. Voor de eerste Europese bonthandelaren die vanuit de oostcanadese bossen, halverwege wat nu Manitoba is, op een zee van gras stuitten zover het oog reikt, moet dat een schok zijn geweest. Het juiste woord is ‘natuurschok’. Ik heb nog nooit zo’n leeg landschap gezien. Glooiend verdroogd grasland, doorsneden door coulees (ondiepe groene rivierdalen), eenzame boerderijen kilomers apart, knalgele canolavelden, ouderwetse graansilo’s langs de Canadian Pacific Railway, en Swainson’s Hawks cirkelend over dit alles.
In onze rode huurauto op weg naar Medicine Hat praten Stéphane en ik over onze avonturen, over de Russische geschiedenis, en over de gevolgen van het opraken van de goedkope olie binnen de komende 20 jaar voor onze westerse levensstijl (geen roadtrips meer, om mee te beginnen, dus laten we het er nog even van nemen!). In Medicine Hat, een stad waar de term ‘urban sprawl’ lijkt te zijn uitgevonden, kamperen we in de tuin bij een groep veldbiologen die er uitzien als hippe highschoolscholieren. We krijgen een hele lading gratis eten mee, maar gratis betekent niet altijd beter, want het merendeel bestaat uit ravioli & beef en pasta met kaassaus.
Onze eerste bestemming zijn de Cypress Hills, een groene oase van lodgepole-en jackpinebossen op de hellingen van grasgetopte heuvels. De omringende prairies zijn te droog voor bomen, maar de heuvels vangen regen en zorgen voor een open parkachtig boslandschap. De verspreidingskaarten van veel vogelsoorten die voorkomen in de Rocky Mountains of de boreale bossen vertonen dan ook een stip in dit gebied op de grens van Alberta en Saskatchewan.
Strubbelingen over een verdwenen paard tussen Assiniboine-indianen, Amerikaanse whiskeyhandelaren en illegale bisonjagers genaamd ‘Wolfers’, resulteerde in 1873 in een dronken schietpartij waarbij tientallen Assiniboine het leven lieten. Deze Cypress Hills Massacre was de aanleiding tot de oprichting van de North West Mounted Police in 1874 (de voorloper van de Royal Canadian Mounted Police, ofwel RCMP) en de stichting van Fort Walsh nabij de plaats des onheils. De eerste inspecteur, James Walsh, werd een legende om zijn diplomatieke verstandhouding met Chief Sitting Bull, gevlucht uit de USA na het verslaan van Generaal Custer bij de Little Bighorn. De NWMP was zo succesvol in het terugdringen van de whiskeyhandel, die heel wat indianenstammen in grote problemen bracht, en het handhaven van de Canadese wet, dat Sitting Bull zelfs gezegd heeft: “Without the police, where would we be now?”
Ja mensen, het was het wilde westen hier!
Het was bewust Amerikaans beleid om de indianen EN de bisons, waar de prairie-indianen sinds de introductie van het paard van afhankelijk waren geworden, zo snel mogelijk uit de weg te ruimen, om het land vrij te maken voor de nieuwe immigranten uit Europa. Daardoor gebeurde dat in de USA wat sneller dan in Canada, maar ook hier werd de laatste wilde bison in de 1880’s neergelegd.
Staand op een heuvel onder de brandende zon, terwijl een Northern Harrier cirkelt hoog boven ons, neerkijkend op Fort Walsh, dat nu een National Historic Site is onder Parks Canada, is het moeilijk in te denken dat dit pas 130 jaar geleden plaatsvond. Hoe snel de wereld veranderd is!
Onze volgende stop is Grasslands National Park in het zuiden van Saskatchewan. Eén van de laatste overblijfselen van de originele prairie. We wandelen over heuvels met cactussen en andere woestijnplanten, bekijken een prairiedog-kolonie met Burrowing Owls (de enige populatie van deze soort in Canada), zien tientallen Mule Deer, Pronghorns (een soort gems), Ground Squirrels, Lark Buntings en Night Hawks (nachtzwaluwen). We kamperen wild onder een uitbundige sterrenhemel en horen de coyotes huilen in de verte. Op onze laatste ochtend volgen we de sporen van de opnieuw geïntroduceerde bisons: poep in verschillende stadia van opdroging, platgetreden gras en plukken haar, tot we een donkere vlek zien bewegen in het gras hoger op de heuvel. Het blijkt één lid van de 66-koppige bisonkudde, inclusief twee kalveren, grazend op de prairie. We sluipen dichterbij, maar deinzen terug voor een ratelslang die ratelend opduikt uit het gras.
We hebben een lange rit te gaan naar Writing-On-Stone Provincial Park aan de Milk River in Alberta, slechts een kilometer of 10 van de Amerikaanse grens. Over gravelwegen, door een leger dan leeg landschap, langs verlaten ghost towns met namen zoals Climax (het hoogtepunt van onze trip?). We zien onze eerst Feruginous Hawk, en al snel onze tweede, derde en vierde, en een zeldzame badger (das) die de weg oversteekt.
Writing-On-Stone is een park dat niet in de Rough Guide staat, maar dat wel verdient. Het park ligt aan de modderige Milk River, een Grand Canyon in het klein. Aan weerszijden van het rivierdal verrijzen verticale pilaren van zandsteen, hoodoos genaamd. We nemen een guided tour om de sprituele rotstekeningen te bekijken, gemaakt door honderden generaties Blackfoot-indianen op de rotswanden. Helaas vonden vele toeristen het nodig om hun namen in deze rotsen te kerven, daarbij deze soms eeuwenoude tekeningen met historische informatie over de cultuur van de oorsponkelijke bewoners van dit gebied voorgoed beschadigend...
Rocky Mountain high
3 september 2006
De Rocky Mountains! Op weg naar het westen worden de golvende prairies groenere foothills, de wegen worden beter (asfalt!) en de radio kan de CBC weer ontvangen! We zien de bergen opdoemen aan de horizon en voor we het weten staan we in Waterton Lakes National Park.
Het begint al meteen goed: een visarenden nest op een paal in een van de Waterton meren. Pal aan de weg zien we papa visarend zweven boven het water en duiken naar vis, terwijl mama visarend twee babies hapjes voert in het nest. Wauw! Mijn favoriete roofvogel, nog nooit van zo dichtbij kunnen bekijken!
In het zuiden hangt een oranje-achtige wolk tussen de bergen. In Glacier National Park, juist over de grens in Montana, USA, is een grote bosbrand uitgebroken en een aantal dorpen zijn ontruimd. Vele toeristen zijn naar Waterton gevlucht en we tellen kentekenplaten uit Montana, Washington, California, Illinois, Utah en Pennsylvania.
We maken lange wandelingen langs een rivier met rode rotsen (hoera, mijn eerste American dipper, oftewel waterspreeuw!), en over steile hellingen en ridges, langs ijsvelden en felblauwe meren. Ik zie mijn eerste Boreal Chickadees en Crossbills in het bos op weg naar het dal!
Het is niet moeilijk te zien waar de Rocky Mountains hun naam vandaan hebben. De toppen van de bergen zijn scherp en vrijwel vrij van vegetatie, de rivierdalen en hellingen zijn bedekt met een tapijt van coniferenbossen. Slechts sporadisch zijn er alpenweiden vol met bloemen. Waarom die in de Alpen en Pyreneeën zo wijdverspreide bloemenweiden hier ontbreken is me niet duidelijk geworden, maar zou het wat te maken hebben met de in Europa prominente invloed van de mens, die hier tot honderd jaar geleden vrijwel afwezig was?
Onderweg van Waterton naar Canmore in de Kananaskis Valley zien we 3 auto’s aan de kant van de weg staan: een bear jam! Aan de rand van het bos, slechts een meter of 5 van de weg, zit een echte grizzlybeer zijn buikje rond te eten aan een buffolaberry struik. Hij laat zich gewillig fotograferen vanuit het open autoraam, snuift af en toe in de lucht naar die rare mensen, voor hij weer het bos induikt.
Stéphane zet me af bij het youth hostel in Canmore, en vertrekt naar Calgary voor zijn vlucht terug naar Ontario. Ik voel me een beetje gehandicaped zonder auto, zeker als iemand mijn bagels en bananen steelt uit de koelkast en ik een extra trip naar de supermarkt moet maken (5km = 1 uur lopen) naar downtown.
Liftend van Canmore naar het wilderness hostel Castle Mountain in Banff National Park hoor ik mijn eerste “mijn kennis is opgegeten door een grizzlybeer”-verhaal. De kennis in kwestie was een buurvrouw en de plaats een tuin in Banff Town, en zelfs een klim in een boom van 25 m kon deze wanhopige beer niet tegenhouden. Op mijn wandeling naar Rockbound Lake de volgende dag krijg ik voor de zekerheid een bus bearspray mee van Tony, de manager van Castle Mountain Hostel. Hij laat me niet gaan voor hij de do’s en don’ts van een ontmoeting met een grizzlybeer én zwarte beer heeft uitgelegd en de werking van de bearspray een paar keer heeft herhaald. Ontmoet je een zwarte beer: maak lawaai en sla er desnoods op; een grizzlybeer: ga op je buik liggen en doe alsof je dood bent, vechten heeft geen zin!
Ik ontmoet die dag geen beer. Wel mijn eerste Mountain Chickadees (check!) en een Peregrine Falcon. De Rocky Mountains herbergen talloze turquoise blauwe gletschermeren, blinkend aan de voeten van zandsteen-en lijstenen rotsen. Rockbound Lake is precies zo’n meer.
De Rockies doen op het eerste gezicht aan als een wildernis-speeltuin voor de homo automobilus. Een goed ontwikkelde infrastructuur van wegen, campings, hotels, en gemarkeerde wandelpaden maken dit een gebied waar je meestal zonder kaart en kompas op pad kan gaan. Talloze pamfletten waarschuwen voor de beren die zich tegoed doen aan de meer dan gemiddeld aantallen buffaloberries die nu rijp zijn. Je kunt niet zeggen dat je niet gewaarschuwd bent!
Ik breng een bezoek aan Lake Louise, het must-see en meest drukbezochte gletschermeer van de Rockies, met het art deco Chateau Lake Louise, een van de vele railroad hotels gebouwd rond de jaren ’20, en bekijk al die rare Japanners met hun digitale camera’s, alvorens de Continental Divide én de grens met British Columbia (joepie, mijn 5e provincie!) over te steken naar Yoho National Park. Tony heeft een lift voor me geregeld met een kibbelend koppel, die gaan wandelen bij het Whiskey Jack Hostel, aan de voet van de Takakkaw Falls, waar ik toevallig naar toe ga. Whiskey Jack is genoemd naar de Cree naam voor de Clark’s nutcracker, een aggressieve grijs-zwarte eksterachtige, die erg algemeen zijn hier.
Tom, de manager van Whiskey Jack is net zo vaderlijk bezorgd als Tony (als vrouw alleen krijg je toch maar makkelijk een lift of gratis overgebleven eten toegestopt) en we chatten ‘s avonds op de veranda onder de propaanlampen.
Samen met een Fin en een Amerikaans stel uit San Francisco – van wie ik alledrie de namen ben vergeten – loop ik de Iceline Trail, een 20 km lange tocht langs gletschers en watervallen. Op de weg terug raak ik achterop als ik twee 3-toed woodpeckers bezig zie met het ontbasten van een boom, en we besluiten onze separate wegen te gaan.
Het verbaast mij hoeveel mensen alleen wandelen om de fysieke beweging en nauwelijks geïnteresseerd lijken te zijn in de levende natuur om hen heen. Okee, ik geef toe, zo was ik vroeger ook, maar ik ben een nerd geworden.
Maar, zoals een haiku gaat die Stéphane me vertelde:
I saw wild grass
Now that I know it’s name
It’s prettier.
Zo is het maar net.
Behalve de gletschers en de watervallen is Yoho de plaats van de Burgess Shale, een unieke accumulatie van ongewervelde fossielen uit het Cambrium (515-530 miljoen jaar geleden). De fossielen zijn alleen te bezichtigen met een gids, maar ik passeer het verboden gebied op mijn wandeling over de Burgess Pass, door de stromende regen, naar Field, een echte frontier town, waar ik als een verzopen kat arriveer en een modderig spoor achterlaat in het koffiehuis.
De andere befaamde attractie in Yoho zijn de Spiral Tunnels. De CPR (Canadian Pacific Railway) moet een helling van 4% nemen na het oversteken van de Kicking Horse Pass van Alberta naar B.C. Om dit probleem op te lossen heeft men de hulp ingeroepen van Zwitserse ingenieurs, die rond 1890 twee 8-vormige spiraaltunnels ontworpen, die de helling tot trein-bare proporties terugbracht. Vanaf een parkeerplaats langs de Trans Canada Highway zie ik de ellenlange goederentrein de tunnel ingaan en even later, een ronde over zichzelf heen makend, komt de voorkant van de trein boven de achterkant, die de tunnel nog niet bereikt heeft, naar buiten.
In de regen met je rugzak aan de highway staan liften is niet altijd even relaxed, zeker niet als er bijna alleen maar campers voorbij zoeven en het dus even duurt voor je opgepikt wordt. Dan stopt er een vrachtwagen (zo'n grote Amerikaanse truck) met twee Aziatische jongens onderweg van Vancouver naar Toronto. Een vreemd gesprek ontvouwt zich:
"Doe je schoenen even uit."
"Nou, dat hoeft niet hoor."
"Wil je niet even een dutje doen, kijk, we hebben ook een bed achterin."
"Het is maar 10 minuten voor ik er uit moet hoor."
"Waar ga je naar toe? Wil je niet meerijden naar Toronto?"
"Nee hoor, ik ben hier op vakantie. Wandelen enzo."
"Wandelen? Is dat voor je werk?"
"Nee, voor de lol."
"Voor de lol?" Onbegrijpend lachen. Wat een rare kwiebus, zag je ze denken!
Mijn volgende stop is Mosquito Creek Hostel, terug in Banff National Park, waar ik de Fin en het kibbelend koppel weer tegenkom. Ach, wat is de wereld toch klein, zelfs in het gigantische Canada! Later op het vliegveld in Calgary loop ik ook de twee Belgische promotiestudenten weer tegen het lijf, die me een lift gaven van Mosquito Creek naar Lake Louise, op weg terug naar Banff Town.
Liften is een kunst op zich. Plaats jezelf op een strategische plaats, wees niet te vies en nat (hoewel een beginnende regen je zieligheids-niveau wellicht kan verhogen), zet je bagage zo neer dat het minder lijkt dan het is, glimlachen en oogcontact maken met de chauffeur. Ja, er is over nagedacht, vindt ook Mel, een lokale 40-er die me na een gezellige rit naar Banff Town uitnodigt voor sushi die avond en me zijn telefoonnummer geeft. Het was een verleidelijk aanbod, maar ik ben er toch maar niet op ingegaan.
Op mijn laatste dag in Banff wandel ik langs de Bow River en naar de Cave and Basin Hot Springs. Deze heetwaterbron, nu een National Historic Site, werd ontdekt in 1883 door 3 CPR-spoorarbeiders, en was de aanleiding tot de stichting van Banff National Park, in de tijd dat men menige ziekte dacht te kunnen genezen door het baden in mineraalwater. De bron geeft leven aan een curieuze wittige alg en de endemische Banff Hot Springs slak. Dit water, opgewarmd door het binnenste van de aarde, voedt een jaar-rond ijsvrij meer en is een vluchthaven voor watervogels in de strenge Canadese winter. Ik zie die dag weinig vogels, afgezien van wat wilde eenden en een Merlin (Falco columbarius) die in een dode boom naast het pad een libel oppeuzelt.
En toen zat mijn trip in de Rockies er weer op. Terug naar Cabot Head!
Back east
3 september 2006
Hoe goed het is om terug te zijn op Cabot Head! Hoe vertrouwd het pad naar de netten, in het donker om 6 uur in de ochtend. Hoe magisch het licht van de opkomende zon door de mist schijnt en de zeilbootjes in Wingfield Basin in een oranje gloed hult.
Het is een droge zomer geweest, want het moeras en de beverdam aan de weg zijn compleet opgedroogd, en het gras in de Pine Barrens aan de voet van Middle Bluff is geelgekleurd door de droogte.
Het huisje is vol, Stéphanes moeder is hier en twee vrijwilligers, Lynn en Kate. Ik denk dat we een oproep op de website moeten zetten voor meer mannen!
Het is goed om te merken dat ik het werk nog niet verleerd ben. De eerste week vangen we veel ovenbirds (genoemd naar hun nest gebouwd in de vorm van een “Dutch oven”), Black Throated Green Warblers en Common Yellowthroats, Flycatchers, Thrushes en Red Eyed Vireos. “Onze” Merlin vliegt bijna dagelijks door de zwerm boerenzwaluwen die in het wrak van de Gargantua nestelen. Een Great Horned Owl zit op een morgen in de berk van de ijsvogels, en door de telescoop zie je hem zijn kop langzaam naar links en rechts draaien en met zijn grote gele ogen knipperen.
Op een morgen horen we een splash en gegrom, en zie: een otter. Twee! Vissend naar schaaldieren in het ondiepe basin voor het huis. In het gat in het wrak een nieuwsgierig koppie: drie! Vier! Spelend en zwemmend zien we ze bijna elke ochtend. De bever klimt vaak aan land om planten te verzamelen voor zijn wintervoorraad, en hij is niet zulke goede vriendjes met de otters. Gegrom en gestaar, een otter die de bever op zijn staart tikt. Arme Castor canadensis.
Vandaag is het overblijfsel van tropische orkaan Ernesto gearriveerd in Ontario, en het regent, wat goed uitkomt, want het is zondag, dus tijd voor crepes en koffie!
De achtertuin van...
1 oktober 2006
Zie het als een samenvatting van mijn verblijf op de Bruce Peninsula. Omdat ik toch een stukje voor de Nika heb geschreven (het clubblad van de KNNV Landelijke Jongeren) voor de rubriek "De achtertuin van..." heb ik besloten het stukje hier ook te plaatsen. Kleine moeite, groot plezier. Daar komt 'ie:
Dit stukje gaat niet over één van die kleine, maar dierbare stukjes natuur juist onder zeeniveau in de omgeving van Amsterdam, waar ik woon. Ik had kunnen schrijven over het Naardermeer, waar ik ooit mijn eerste steltkluten zag, en eens wel 25 ooievaars tijdens de voorjaarstrek over zag vliegen. Of Waterland, waar in de winter duizenden Siberische ganzen overwinteren, en in de lente de kemphanen baltsen en de lucht vol is van leeuweriken. Of het Amsterdamse Bos, bijna zeer letterlijk mijn achtertuin, onder de rook van Schiphol; ik zag daar ooit een kerkuil, fietsend door het donker op weg naar huis. Nee, mijn achtertuin deze lente en herfst lag in een land waar we bijna allemaal wel eens van gedroomd hebben: Canada. Ik droom niet meer, hoewel ik mezelf toch af en toe moest knijpen.
Ik was dit jaar ‘long-term volunteer’ bij de Bruce Peninsula Bird Observatory, op de noordoostpunt van de Bruce Peninsula, een schiereiland dat Lake Huron scheidt van Georgian Bay, 4 uur ten noordwesten van Toronto. Dit is één van de twintigtal vogeltelstations van de Canadian Migration Monitoring Network, die verspreid door heel Canada opereren op enthousisaste vrijwilligers en doorgewinterde vogelaars.
Het doel van de Bird Observatory is het monitoren van de vogelmigratie tijdens de lente en de herfst. Dat wordt gedaan door het tellen en het ringen van vogels door middel van mistnetten, een standaard 1-uur cenus (transect), en observaties. Dat betekent voor dag en dauw opstaan, in het donker de netten openenen, de zon zien opkomen boven de Georgian Bay, snel ontbijten, en elk half uur de netten controleren en de daarin gevangen vogels in een katoenen zak meenemen naar het lab, alwaar ze worden gewogen, gemeten en geringd (en weer vrijgelaten natuurlijk).
De Bruce Peninsula is onderdeel van de Niagara Escarpment, wat zoveel wil zeggen als dat dit hetzelfde rotsblok is als dat waar de Niagara watervallen over stromen, een kilometertje of 500 hier vandaan. ‘Back in the day’ (400 miljoen jaar geleden), toen het middendeel van Noord-Amerika een zee was, was dit een koraalrif dat aan de rand daarvan groeide. Het vormt nu de lage kalkstenen kliffen aan de kust van Georgian Bay en de rotsige ‘bluffs’ die her en der boven de bossen uitsteken.
Vanwege de kalkrijke bodem is de Bruce Peninsula in de lente het vermaarde toneel voor 42 soorten orchideeën, waaronder verschillende soorten en kleuren Ladyslippers. Over de bosbodem gestrooid in het vroege voorjaar zijn de Trilliums: fantastische grote drielobbige witte bloemen en het logo van de provincie Ontario. Het bos is een overgangsvorm tussen de zuidelijke ‘hardwood forest’ en de noordelijke ‘boreal forest’, met een mengsel van soorten van beiden: vooral dennen (White Pine, Jack Pine), sparren (Spruce en Balsam Fir), Cedar, Jeneverbes, berken (waaronder de Paper Birch, waarvan de afbladderende bast door de Indianen werd gebruikt om kano’s van te maken), eiken (White en Red Oak), en esdoorns (zoals de befaamde Sugar Maple, de boom waarvan het sap in de lente wordt afgetapt voor de populaire Maple Syrup (mmm!), en waarvan de bladeren in de herfst knallend rood kleuren – maar helaas dit jaar toen ik er was niet zo spectaculair als andere jaren.
Wanneer je uit wandelen gaat, reken dan op natte voeten. Het werk van bevers en een ondoordringbare rotsbodem, de moerassen maken savannes van bossen en beken van paden. Een comfortabele habitat voor parasitaire bekerplanten en ‘s werelds grootste populatie van Lakeside Daisies. Kijk niet raar op als je een White Tailed Deer, Snowshoe Hare, of Fisher (marterachtige) tegen het lijf loopt, of stuit op pootafdrukken of poep met onverteerde bessen van de Zwarte Beer. En overbodig te vermelden (maar ik doe het toch): het bos wemelt van eekhoorns en Chipmunks, die met een ratelend geluid hun territorium aanduiden tijdens het koortsachtige verzamelen van nootjes voor de winter. Pas ook op waar je je voeten neerzet. Voor je het weet ligt voor je op de grond een Green Snake, Milk Snake of Mississauga Rattlesnake, het kleinere en meer timide broertje van de westelijke prairieratelslang (waarmee ik een close encounter had in Grasslands NP in Alberta tijdens het besluipen van een kudde bisons, maar dat is weer een ander verhaal…).
Bovendien huisde er een nest waterslangen onder de veranda van ons huisje, die dagelijks hun hoofdjes simultaan naar buiten staken om te genieten van de zon.
Maar terug naar de vogels, want daarvoor kwam ik hier tenslotte. De meeste vogelsoorten die in de noordelijk ‘boreal forest’ broeden, schuilen voor de bruut koude Canadese winter in Midden-of Zuid-Amerika. In april en mei passeren ze langs de Great Lakes op weg naar de noordelijke zomer, vol met insekten. De Bruce Peninsula vormt vanaf het zuiden een trechter voor vogels, waarvan de meesten zoveel mogelijk vermijden om over water te vliegen, en een doodlopende weg in het geval van de grote roofvogels, die afhankelijk zijn van thermiek en open water helemaal vermijden.
Het is bijna onmogelijk de kleurigheid van de kleine zangvogeltjes, die hier warblers heten, in woorden te beschrijven. Zelfs de tekeningen in de vogelgids doen geen recht aan het goudgeel en oranje van de Yellow Warbler, het contrasterende zwart, rood en oranje van de American Redstart het blauw en geel van de Canada Warbler, het zwart, wit en geel van de Magnolia en Yellow Rumped Warbler, het fel blauw van de Indigo Bunting. Het is als een ontplofte regenboog van vogels, zo klein en dapper op reis naar hun broedgebieden in de boreale bossen ten noorden van hier. En al die spechten, waarvan de Downy en Hairy Woodpecker het meest op onze kleine en grote bonte specht lijken, maar de Northern Flicker toch mijn favoriet was, met zijn zwart-wit gestippelde buik, rode snor en goudgele vliegpennen die oplichten tijdens zijn vlucht. En op het pad naar de netten zagen we zo vaak een Ruffed Grouse dat het al snel niet meer bijzonder was. Maar laat ik niet vergeten de majesteitelijke roofvogels te noemen die onze bijna-dagelijkse toeschouwers waren: de zwarte Turkey Vultures, de Broad Winged en Sharp-Shinned Hawks, de Merlin die gewoontegetrouw een paar keer per dag door ‘onze’ zwerm boerenzwaluwen kwam suizen, en niet te vergeten de onvergetelijke Bald Eagle, met zijn witte kop en staart en spanwijdte van een metertje of twee de onmiskenbare meester van de lucht. Eén van mijn eerste dagen hadden we bezoek van een sneeuwuil, die een ochtend op de rotskust tegenover ons huisje doorbracht. En wie eenmaal een Great Horned Owl door een telescoop heeft geobserveerd zal nooit meer die grote, gele, knipperende ogen vergeten in een langzaam van links naar rechts draaiende kop.
Begin September verlaten de boerenzwaluwen ons; tot die tijd vertrouwde buren in het wrak van de Gargantua, een vrachtboot vastgelopen in de jaren ’50 tijdens een zware storm. Behalve een broedplaats voor zwaluwen en Canadese ganzen doet het wrak dienst als huis voor een familie van 3 bevers en 4 otters. Zittend op de veranda in de vroege ochtend of de late avond zijn we toeschouwers van hun activiteiten. En nadat de zon eenmaal is ondergegaan temidden van haar zelfgeschilderd schilderij van donkerblauw, oranje, rood en paars, en de vertrouwde Middle Bluff slechts een silhouet is geworden, strekt zich de donkerste duisternis om dit alles heen, met sterren van hier tot aan het einde van het heelal.
Bos, water, rotsen, bevers, beren, stilte. Dit is Canada zoals Canada bedoeld is.
Sandra in the Big Smoke
5 november 2006
Ik zie tot mijn grote schaamte dat mijn laatste bericht hier alweer ruim een maand geleden is. Arthur en mijn ouders zijn me komen opzoeken. Arthur en ik zijn op canoe trip geweest in Algonquin Park (een koud en nat avontuur), en met mijn ouders heb ik een bezoek gebracht aan de Niagara Falls (ook koud en nat, maar minder avontuur) en Fort George in Niagara-on-the-Lake, waar we een rondleiding kregen door mannen verkleed als soldaten tijdens de oorlog van 1812 met de VS.
Verder de eerste sneeuwbui van het jaar op Cabot Head in de eerste week van oktober en het einde van het vogeltelseizoen.
Sinds 2 weken woon ik in Toronto (alias de Big Smoke, alias T.O). Ik woon hier nu op kamers bij een stel en twee andere onderhuurders in een rijtjeshuis in een rustige buurt buiten het centrum, ik heb mijn social insurance number gekregen en een bankrekening geopend, en heb sinds vorige week een baan bij Greenpeace als fondsenwerver, en het betaalt niet slecht!
In ieder geval excuses voor mijn absentisme; de bibliotheek of het internetcafé is vaker dan niet net even te veel moeite om heen te gaan...
Greenpeace in T.O.
19 november 2006
Schrijven in het Nederlands wordt steeds meer vertalen uit het Engels. Mijn kennis van de Nederlandse grammatica komt en gaat in vlagen. Als een tegengestelde golfbeweging hangt mijn Nederlandse accent meer of minder zwaar aan mijn tong. Op goede dagen leef ik in de illusie te klinken als een onopvallende Torontonian (hoewel de goede opletter het kan zien in de manier waarop ik loop of mij kleed), maar op mindere dagen krijg ik onvermijdelijk de vraag: "Ben je Deens? Duits? Hollands?"
Hoe anders dan Amsterdam Toronto op het eerste gezicht lijkt, met de hoge wolkenkrabbers downtown, en de Victoriaanse huizen met veranda's die zich kilometers en kilometers uitspreiden in alle richtingen. Toronto lijkt pas net ontwaakt uit de puriteinse jaren '50. Er hangt nog een conservatieve sfeer in de lucht, van oude Engelse dametjes met katten en donkere thee met melk in bloemetjeskopjes. Van bleke bepakte yuppen die zichzelf opsluiten in torenhoge kantoren zonder daglicht, in naam van de Economie!
Maar hoe hetzelfde het leven in de stad, als in elke stad.
Ik neem elke dag om 3 uur de subway en ontmoet mijn mede Greenpeacers in een coffeeshop op een verschillende locatie elke dag. Mijn collega's zijn twintigers met een passie voor het milieu en veel gevoel voor humor. Om 5 uur gaan we paarsgewijs op pad, clipboard in hand, leden werven voor Greenpeace. We lijken wel Jehova's Getuigen! Vorige week liepen we de producer van de documentaire Manufactured Landscapes tegen het lijf. In ruil voor zijn lidmaatschap beloven Queeny en ik naar zijn film te gaan kijken.
Werken voor Greenpeace maakt je nog eens meer bewust van het milieu. Bijvoorbeeld de manier waarop Kimberly-Clark (Kleenex) de Canadese boreal forest schoonveegt voor de productie van tissues en wc-papier. Dus geen Kleenex meer kopen mensen! Klik hier voor meer informatie:
http://kleercut.net
Baby, it's cold outside...
12 december 2006
Ik woon dus in Toronto west, vlakbij Jane Street, tussen Bloor en Dundas, in een rustig straatje vlakbij het park van de Humber River. Ik heb een kamer in een rijtjeshuis dat ik deel met het stelletje Jack (Engeland) en Sawan (Wisconsin, USA), Erwin (Frankrijk), en in de kelder, Trevor (Vancouver). We hebben ook een dikke, luie, langharige kat genaamd Merlin, wat meer intelligentie suggereert dan je in zijn domme ogen kan lezen.
De buurt heet hier Bloor West Village, en dat klinkt meer als een homobuurt dan het is! Er wonen in deze wijk veel Oosteuropeanen en Russen, wat meteen opvalt aan de bakkerijen en de Slavische uithangborden, en veel tandartsen (op elke hoek minstens twee). Misschien hebben immigranten uit Oost-Europa erg slechte gebitten? Gelukkig zijn er ook een aantal goede boekwinkels, waaronder de keten Chapters, in het oude Runnymede theater, waar je fijne bankjes vindt om te zitten en soms ‘s avonds live muziek. Overbodig te zeggen dat de Chapters één van mijn favoriete plekjes is om al lezende de zondagavond door te brengen. Zeker aangezien mijn kamertje en de lokale bibliotheek erg klein zijn.
Toen ik maandagvond op Bloor St. was om boodschappen te doen, viel de sneeuw met handen vol uit de zwarte hemel. Het licht van de etalages werd weerkaatst in de vallende sneeuwvlokken, en het kraakte en knisperde onder mijn voeten. Helaas bleef de sneeuw niet lang liggen…
De daaropvolgende dagen, daarentegen, daalde de temperatuur tot rond de -12. Gelukkig heb ik een warme jas gekocht bij de lokale H&M, volgens de laatste Canadese mode.
En zo snel als de kou ons overviel, zo snel is ie ook weer verdwenen. Vandaag een donkergrijze lucht in Hollandse stijl en de temperatuur zo rond de +10. Iedereen die ik spreek verklaart me voor gek dat ik uitkijk naar de kou en de sneeuw. Maar het zijn een stel mietjes bij elkaar, die Torontonians. Alle gebouwen worden opgestookt tot 25 graden. Ik ben geneigd te zeggen dat ik het hier TE WARM vind!
Ik werk inmiddels, warm en wel binnen, op een call centre, en doe daar telephone surveys, oftewel telefonische enquetes. Blijkbaar spreek ik perfect Algemeen Beschaafd Engels, want op de door mijn supervisors opgestelde “rapportjes” prijkten slechts 8-en en 9’s.
Ik weet niet zo goed waar de mythe vandaan komt dat de Canadezen het meest beleefde volk ter wereld zijn. Ik heb dit werk ook in Amsterdam lang gedaan, en serieus, zo beleefd zijn die Canucks niet hoor. Ten eerste, iedereen neemt hier de telefoon op met: “Hello?” Ja, precies zoals op tv. Ten tweede, ettelijke keren wordt de hoorn gewoon neergegooid, en vanavond riep iemand zelfs: “Go to hell!” naar me. Het ergst zijn de dametjes van middelbare leeftijd die weigeren kort en duidelijk antwoord te geven op de vragen, maar in plaats daarvan uitgebreid hun problemen met de bank uit de doeken doen (het onderzoek is in opdracht van de Royal Bank of Canada), en dan mij de schuld geven dat het zo lang duurt: Je zei toch 4 minuten, nou ik heb geen tijd meer hoor, doei.
Nog een ding, je staat verstelt hoeveel mensen geen letter Engels spreken. Welke dagdromende ambtenaar heeft die mensen het land ingelaten? Ik herinner mij dat je minstens aan bepaalde minimumvoorwaarden moet voldoen om een verblijfsvergunning te krijgen, en Engels of Frans spreken was daar 1 van. Begrijp me niet verkeerd, ik vind de multiculturaliteit van Toronto geweldig, ook al betekent dat dagelijks struikelen over namen zoals Xiao Huohu Liuo. Maar hoe iemand hier een baan kan houden zonder de taal te spreken… Je kan eigenlijk alleen maar bewondering voor die mensen hebben…
Maar ik klaag niet hoor. Voor minimale moeite stop ik die 10 dollar per uur lekker in mijn zak.
Hoe langer je ergens bent, hoe meer details je gaan opvallen. Zoals de aanduiding van adressen. Omdat de stad zo groot is en dus de straten zo lang, worden die verdeeld in East en West (N en S hebben we hier niet, omdat het zuiden wordt ingenomen door Lake Ontario). De scheiding tussen East en West vormt Yonge Street (toevallig de zelfverklaarde “Langste Straat ter Wereld” door mensen die het verschil niet kennen tussen “Street” (stad) en “Road” (landelijk), omdat deze zogenaamd doorloopt to Rainy River, voorbij Thunder Bay; dat is in het verre noorden van de provincie waar nu dus WEL sneeuw ligt en de proverbial lumberjacks en jagers wonen, maar afijn…).
Aan adressen wordt vaak de dichtsbijzijnde kruising toegevoegd, zoals waar ik woon: Jane & Bloor. Dat is de enige manier om snel te weten te komen waar iets ongeveer is. Ik merk dat dit systeem echt in je bloed gaat zitten, omdat het zo efficient is: Islington & Bloor (waar ik werk), Yonge & Queen, Bay & Dundas, etc. Dit system werkt natuurlijk zo goed omdat Toronto gebouwd is volgens het eeuwenoude grid-systeem, waar straten loodrecht op elkaar lopen en zo de stad verdelen in ontelbare vierkantjes. De oude Maya's en de Romeinen gebruikten dit systeem al voor hun steden, maar goed, Wikipedia weet daar meer over…
De wondere wereld van HP
8 januari 2007
Men neme:
1 digitale camera van HP
1 laptop van huisgenoten
280 foto's van 6 maanden Canada
Men verbind de camera met de laptop en abracadabra: de grote verdwijntruc!
De foto's staan niet op de computer en niet meer op de geheugenkaart van de camera, hoewel er nog steeds even veel ruimte aan geheugen op staat (nog 55 foto's te gaan, en nog steeds 55 foto's te gaan).
De ironie is dat ik op kerstavond dacht: laat ik eens wat plaatjes op mijn weblog zetten. En laat ik ook mijn foto's op een cdtje branden voor het geval ik mijn camera verlies oid. Ik ben niet ZO digitaal ongeletterd dat ik per ongeluk op 'delete all' heb geklikt. Ik heb alleen de camera ingeplugd, geklikt 'find pictures' en toen bleek dat er geen pictures waren.
De andere ironie is dat ik NOG een camera bij me heb, een handmatige Nikon FE (uit 1986). Ik heb hem laten repareren vlak voor ik vertrok en na een aantal diarolletjes bleek dat de lichtmeter er de brui aan had gegeven, zodat alle dia's overbelicht zijn.
Het zou niet eens ZO dramatisch zijn als het niet foto's waren van plaatsen waar ik waarschijnlijk nooit meer zal komen, van mensen die ik nooit meer zal zien, en een unieke reis die ik nooit meer zal maken.
Maar ik weiger te accepteren dat alles zomaar is verdwenen. Blijkbaar staat er nog IETS op mijn geheugenkaart. Sawan heeft hem meegenomen naar haar oude werkplaats (digitale fotowinkel) maar kon ze niet tevoorschijn toveren. Ze kende nog iemand die het misschien wel voor elkaar zou krijgen.
Laat ik daar dan maar op hopen.
Tot die tijd: slapeloze nachten.
Zoete broodjes bakken
8 januari 2007
Mijn baan bij het call centre was even plotseling als hij kwam weer voorbij (telefoon van het uitzendbureau: "Je hoeft niet te komen werken vanavond. En morgen ook niet. En eigenlijk voor de komende twee weken niet. Het ligt niet aan jou, maar ze hebben te weinig opdrachten." ). Dat staat nogal in contrast met de eerste woorden van de supervisor op de eerste werkdag tegenover ons nieuwkomers: "Jullie hebben toegezegd om minstens 6 weken te blijven werken, en geen dag minder. Dus geen vergeten bruiloften of werkstukken voor school. Als het je niet bevalt kun je nu vertrekken!"
Dus ik als een razende robbie op zoek naar een andere baan. En die vond ik. Bij Tim Hortons. Ik bak nu broodjes en donuts in een spiksplinternieuwe Tim tegenover de CN Tower en de Sky Dome, hartje downtown. Mijn collega's zijn meesten studenten en ik blijk mij te ontpoppen tot officieuze manager van dit alles als de baas er niet is. Vlak nadat ik zelf ben ingewerkt word mij een scholier toegewezen om te trainen in de keuken.
En eigenlijk bevalt het me best wel, mensen vertellen wat ze moeten doen!
Downtown werken betekent wel een reistijd van 1 uur, met bus, metro en tram (streetcar). Met overwerk erbij tellen mijn dagen ongeveer 11 uur.
Mijn favoriete traject van mijn dagelijkse reis is Chinatown, met de streetcar over Spadina. Vooral in het donker kun je je voorstellen dat je in Hongkong bent. Gele en rode neonlichten met Chinese karakters en bijna exclusief Aziatische mensen op straat.
Kertsmis was gezellig. Kerstavond (24 december) is hier de grote avond, waarbij de hele familie bij elkaar komt om te eten. Erwin en Trevor waren terug naar huis, maar met zijn drieën en een vriendin van Sawan hebben we er een gezellige (en lekkere) avond van gemaakt. De volgende ochtend kwamen Jacks's moeder en haar nieuwe vriend over voor een uitgebreide brunch en heb ik Hollandse pannekoeken gebakken die goed in de smaak vielen. 's Middags een wandeling gemaakt met Jack's familie en de hond in High Park.
Ik was van plan om met mijn huisgenoten en hun vrienden naar een feest gaan met oud en nieuw, maar ik heb het overgeslagen en ben vroeg mijn bedje in gekropen, omdat ik 7 dagen achter elkaar moest werken, inclusief 31 december en 1 januari. Maar toen ik om 12 uur uit het raam van mijn kamertje keek, zag en hoorde ik helemaal niets, nada, niente, buiten op straat gebeuren. Geen vuurwerk, geen ontpoppende champagnekurken. Wat een saaie bedoening hier.
Dus zo langzamerhand kunnen de excessieve kerstversieringen en verlichting hier in de straat weer worden afgebroken. Het was soms een bonte kermis van lichtjes in de tuinen.
Maar het sneeuwt nog steeds niet! Overal in Canada zijn sneeuwstormen, behalve hier! Het lijkt soms wel lente, de eekhoorns beginnen elkaar te achtervolgen en bizarre capriolen uit te halen op de gazons. Baltsgedrag? Moeten die lui niet in winterslaap diep onder de grond? Ik hoor van iedereen dat het de eerste keer ooit is, een januari zonder sneeuw. Heb ik dat?!
Is het El Niño, global warming, of beide?
Van die dingen...
18 maart 2007
Toronto is geen levendige, bruisende of gezellige stad. Er is geen joie-de-vivre, pluk-de-dag-gevoel of andersoort vrolijkheid. Torontonians zijn mensen die werken, een groot deel van hen voor het minimumloon ($8/hr), soms twee banen hebben om de hoge huur te kunnen betalen, en lange reistijden maken in een uitgestrekt urbaan landschap. De grote gemeenschap van de 'working poor' forenst dagelijks in de subway van de suburbs naar downtown, en ik ben één van hen geworden.
Toronto is een stad van immigranten die hier zijn uit noodzaak, maar vaak liever 'back home' waren gebleven: China, Iran, Pakistan, Afghanistan, India, Ukraïne, Polen, Rusland. Veel van mijn collega's zijn jaloers om te horen dat ik straks terug naar huis ga. Maar in hun land is burgeroorlog (Zunith uit Sri Lanka) of een idioot aan de macht (Bahare uit Iran).
De fast-food en fast-koffie-industrie vaart wel bij lange reis-en werktijden. Je kan in de meeste straten geen steen gooien zonder 4 koffietenten te raken. De grote drie zijn Second Cup, Starbucks, en Tim Hortons (überCanadees koffie-instituut, gesticht door hockeylegende Tim Horton, way back when in de jaren '70).
Behalve koffie drinken, ga je bij Tim ontbijten (breakfast sandwich met ei, sausage en bacon), lunchen (soep en sandwiches) of je grijpt een donut of wat timbits na je werk. Timbits zijn een soort mini-oliebollen van donutdeeg en komen in smaken als kersen, aardbeien, chocola en zuurdesem.
Maar aan het eind van de dag is mijn werk niet veel meer dan lopende bandwerk in een fast-foodfabriek. Ondanks de slogan 'Always fresh' komt alles uit de vriezer of in poedervorm, zoals de soep.
Iedereen die ik spreek is het erover eens dat Canadezen erg materialistisch zijn, en dat is ook mijn ervaring, want er is in een wereldstad als Toronto weinig anders te doen dan winkelen.
Ik vermoed dat het te maken heeft met de 99% van de bevolking die van elders komt en weinig historische binding heeft met het land, en hier voornamelijk heen kwamen voor materiele welvaart of religieuze vrijheid (vandaar al die fundamentalistische christenenen en andere idioten in Noord-Amerika). Anders dan de First Nations, die honderden/duizenden generaties op dezelfde plek wonen en daardoor geneigd zijn goede 'stewards' te zijn van hun leefomgeving en grondstoffen.
De natuur is hier nog steeds erg mooi, hoewel ver verwijderd van een grote stad als Toronto, maar lidmaatschap van natuur-en milieu-organisaties is feitelijk het laagst van de westerse landen (2% vs 40% in Nederland). Ondanks het recyclingprogramma van de overheid en de gescheiden afvalbakken overal op straat, doen niet zo veel mensen aan recycling. Ik vis regelmatig kranten en yoghurtpotten uit de vuilnisbak op mijn werk en probeer mijn collega's een beetje op te voeden op dat gebied, maar ik denk niet dat het erg beklijft. Bovendien gebruiken we Kleenex wc-papier op het werk! :-(
Ik vraag me af wanneer de dag komt dat men spijt krijgt van de verspilling van de moderne maatschappij...
En dan nog zo van die dingen.
We hebben ongeveer 300 kanalen op tv, met Amerikaanse zenders (inclusief prekende priesters), en zenders in het Frans, Italiaans, Pools, Russisch, Hindi, Chinees (Mandarijn en Cantonees), en een First Nations zender met soapseries over moderne indianen in Manitoba. Op de CBC heb je de serie Little Mosque on the Prairie, de Canadese versie van Shouf Shouf Habibie, maar zoals de meeste Canadese producties niet ECHT leuk. We kijken hier in huis vooral naar de Simpsons, waarvan er dagelijks ongeveer vijf afleveringen zijn op verschillende zenders. Om eerlijk te zijn is er verder ook weinig dat boeien kan. En ik kan nog steeds niet wennen aan de overdaad aan reclame, elke 10 minuten!
Vergeleken met Canada is de Nederlandse tv een walhalla van intellectualiteit!
Lente! Of toch niet?
18 maart 2007
De winter begon later dan anders dit jaar, maar op Valentijnsdag begon het dan toch eindelijk goed te sneeuwen. De temperaturen schommelden twee maanden lang tussen de -10 en -30 graden C (ja, dat lees je goed!), en dan neig je je weleens af te vragen of die dikke winterjas niet stiekem een zomerjas is!
Het park ligt er sprookjesachtig bij onder een dik pak wit poeder, en de Humber rivier is half bevroren in verschillende tinten wit.
Begin maart lijkt de lente in te zetten. Terwijl de sneeuw nog op de grond ligt beginnen de vogels in de buurt al aan hun territoriumgezang. In de vroege ochtend als ik naar de bus loop hoor ik op elke hoek een Northern Cardinal (een felrode vogel met een grote kuif) zijn liedje afspelen, en de huismussen (waarvan er hier nog een heleboel zijn) bouwen hun nestjes in de tuintjes.
Aan de overkant van de rivier zie ik op een zondagmiddag een paartje Red-tailed Hawks op een tak van een kale boom. Terwijl ik ze observeer met mijn verrekijker vliegt de één op en landt voor een moment bovenop de ander voor een vluggertje, alvorens op te vliegen en over mij heen achter een bosje naar een prooi te duiken.
Even later zie ik de Pileated Woodpecker op zijn vaste plekje in het park. De grootste specht in deze regio is met zijn zwarte rug en felrode kuif een spectaculair beest om te zien. De wandelaars die hun hondjes aan het uitlaten zijn kijken me soms een beetje vreemd aan als ik met mijn kijker de boomtoppen afstruin, maar tonen verder weinig interesse in wat er voor natuur in hun achtertuin te zien is. Even zo is een raccoon (wasbeer) een lastig beest dat je vuilnisbakken plundert, ipv een intelligent zoogdier dat zich slim heeft aangepast aan de menselijke steden. Ze zijn zo schattig!
En toen was het opeens 5 graden. Zonder muts en sjaal op pad, naar High Park, waar de sneeuw in stromende beekjes veranderd was, naar het Waterfront waar ik Buffelhead en Long-tailed Ducks zie (nieuwe soort! check!) en mensen op de bankjes in de zon zonder jas zitten te genieten van het onverwachte lenteweer. Bij thuiskomst merkte ik dat ik zelfs enigszins verbrand was.
Is het niet een universeel menselijke eigenschap om te juichen bij het einde van de winter en het begin van de lente, het nieuwe groeiseizoen. Stammend uit de tijd dat we nog jagers/verzamelaars of kleine boertjes waren?
De lentevreugde duurde nog geen week, voor een nieuw koudefront de temperaturen weer ver onder 0 bracht en een nieuwe lading sneeuw meebracht. Daar gaan we weer!
Naar huis!
12 april 2007
Op het moment dat ik in Frankfurt de vliegtuigtrap afstapte wist ik: ik ben op vertrouwd terrein. De geur, het licht, de vochtigheid in de lucht, deze zijn duidelijk anders als aan de andere kant van de plas. Vanaf Frankfurt - waar ik in allerijl mijn handbagage moest inchecken omdat ik levensgevaarlijke toiletspullen bij mij had (even vergeten!), en daardoor erg hard moest rennen door het gigantische vliegveld naar Gate 30 om mijn vlucht op het nippertje te halen - had ik vanaf mijn positie aan het raam een mooi uitzicht over het kleinschalige Europese landschap: bosjes, boerderijtjes, akkertjes, dorpjes.
En dan is daar de Nederlandse grens! Kaarsrechte lijnen doorsnijden de bodem, als een schilderij van Mondriaan. Rechthoeken in de kleuren geel, groen en bruin, een nette rij boerderijen, een even nette rij windturbines. Een dijk doorsnijdt het IJsselmeer en scheidt het water in licht-en donkerblauw: het Markermeer. De Oostvaardersplassen zien er uit als een vijver in een achtertuin. Dan de veenpolders rond Amsterdam, diepgroene klodders die als keurig afgesneden sponzen in het water lijken te drijven.
De vertrouwde omgeving van Schiphol, en het voelt alsof ik droom, daar ik de afgelopen nacht niet 1 oog heb dichtgedaan. Een handvol vrienden en vriendinnen en mijn ouders staan al op mij te wachten om mijn terugkeer te vieren in Café De Jaren in hartje Amsterdam.
Ik begrijp ineens hoe een Amerikaanse toerist zich moet voelen en vergaap mij aan de eeuwenoude pandjes aan het water, waar ik honderden keren langs gefietst moet zijn in mijn leven. Wauw, wat is Amsterdam mooi! Veel mooier dan ik mij herinner!
Het was helemaal zo'n slecht idee nog niet om een paar weken bij mijn ouders in Brabant rustig te acclimatiseren, tot mijn onderhuurder uit mijn kamer vertrekt. Terwijl er voor mij wordt gezorgd, houd ik mij bezig met een nieuwe banenjacht en een beetje modderen in de moestuin.
Er is nog meer goed nieuws: mijn digitale foto's zijn gered! Dankzij het programma Photo Rescue. Bedankt Peter en Ellen!
Phew!